In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op loonkostenvoordeel voor oudere werknemers, zoals geregeld in de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). De belanghebbende, een eenmanszaak die sieraden vervaardigt, had een verzoek om loonkostenvoordeel voor een oudere werknemer, [naam3], afgewezen gekregen door de Inspecteur van de Belastingdienst. De Inspecteur stelde dat de werknemer niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van dit voordeel, met name dat de werknemer in de maand voorafgaand aan de indiensttreding geen recht had op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
Het Hof heeft vastgesteld dat de dienstbetrekking van de werknemer met de belanghebbende op 1 maart 2018 is aangevangen en dat de werknemer in de maand voorafgaand aan deze datum recht had op een werkloosheidsuitkering. Het Hof oordeelde dat de voorwaarden voor het verkrijgen van het loonkostenvoordeel zijn vervuld, ondanks dat de doelgroepverklaring was aangevraagd door een andere inhoudingsplichtige. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende recht heeft op het loonkostenvoordeel van € 3.392 voor de maanden mei tot en met december 2018.
De uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard, werd vernietigd. Het Hof heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal op € 3.405 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.