ECLI:NL:GHARL:2022:4191

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.298.932/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid vervoerder bij schade tijdens transport van goederen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Bouma Technisch Installatiebedrijf B.V. en [appellante2] B.V. tegen De Vlas Transport B.V. over de aansprakelijkheid voor schade aan een schakelkast tijdens het transport. De schakelkast, geproduceerd door Bouma in opdracht van [appellante2], werd op 13 februari 2019 vervoerd door De Vlas. Tijdens het transport is de schakelkast omgevallen, wat leidde tot aanzienlijke schade. Bouma c.s. vorderden dat De Vlas onbeperkt aansprakelijk was voor de schade, maar de rechtbank wees deze vordering af. Bouma c.s. gingen in hoger beroep, waarbij zij stelden dat De Vlas zich ten onrechte beroept op de aansprakelijkheidsbeperkingen van artikel 8:1105 BW en dat de schade het gevolg was van opzettelijk of roekeloos handelen van De Vlas.

Het hof oordeelt dat de aansprakelijkheid van De Vlas beperkt is tot € 3,40 per kilogram, zoals bepaald in artikel 8:1105 BW. Het hof overweegt dat de gedragingen van de medewerkers van De Vlas niet als eigen handelingen van de vervoerder kunnen worden aangemerkt. De Vlas heeft voldoende aangetoond dat de dagelijkse organisatie van het transport in handen lag van de planner en niet van de bestuurder. Het hof concludeert dat de grieven van Bouma c.s. falen en bevestigt het vonnis van de rechtbank, waarbij Bouma c.s. in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.298.932/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 175061)
arrest van 24 mei 2022
in de zaak van

1.Bouma Technisch Installatiebedrijf B.V.,

gevestigd te Sumar,
hierna:
Bouma,
2. [appellante2] B.V.,
gevestigd te West-Terschelling,
hierna:
[appellante2],
appellanten,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
Bouma c.s.,
advocaat: mr. G.P. Wempe, die kantoor houdt te Drachten,
tegen
De Vlas Transport B.V.,
gevestigd te Harlingen,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
De Vlas,
advocaat: mr. M.A.C. van Guldener, die kantoor houdt te Hoogeveen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 1 februari 2022 hier over. Op grond van dit arrest heeft met instemming van partijen op 5 april 2022 een enkelvoudige mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het voorafgaand aan het arrest van 1 februari 2022 overgelegde procesdossier dat is aangevuld met voormeld proces-verbaal.

2.Waar het in deze zaak om gaat

De Vlas heeft in opdracht van Bouma een stroomverdeelkast (hierna: de schakelkast) vervoerd. Deze schakelkast was door Bouma in opdracht van [appellante2] vervaardigd. Tijdens het transport is daaraan schade ontstaan. Bouma c.s. hebben om die reden een verklaring voor recht gevorderd dat De Vlas onbeperkt aansprakelijk is voor de schade van Bouma c.s. De rechtbank heeft die vordering afgewezen. Bouma c.s. zijn het daarmee niet eens en zijn tegen het vonnis in hoger beroep gekomen. Dat hoger beroep slaagt niet. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bouma heeft in opdracht van [appellante2] een schakelkast geproduceerd ten behoeve van haar nieuw te bouwen strandpaviljoen op Terschelling. Bij de uitvoering van die opdracht heeft Bouma PTTA Verdeelsystemen in Weesp ingeschakeld.
3.2
De Vlas heeft een transportonderneming en vervoert goederen over de weg. Ook houdt de onderneming zich bezig met het opslaan, overslaan en distribueren van goederen. Enig aandeelhouder en bestuurder van De Vlas is De Vlas Logistics B.V. Enig bestuurder van De Vlas Logistics B.V. is de heer [naam1] .
3.3
De schakelkast - een lange, hoge en smalle kast – moest vanuit Weesp naar Terschelling worden vervoerd. Met het oog daarop heeft Bouma in de persoon van de heer [naam2] op 12 februari 2019 een e-mail aan de planningsafdeling van De Vlas gezonden waarin onder meer het volgende is vermeld:
‘(…) Graag willen wij doorgeven dat er een schakelkast vervoert moet worden van Weesp naat West aan Zee Paviljoen op terschelling.
Het afhaaladres is (…)
De kast weegt 550 KG Hoogte x Breedte x Diepte is 2100x2850x600mm
Het is zaak om over een kooi-aap, en een laadklep te beschikken. (…)’
3.4
Van de zijde van De Vlas is vervolgens door een medewerker telefonisch contact opgenomen met [naam2] . Tussen partijen is niet gesproken over algemene voorwaarden of vervoerscondities en over de vraag wie zorg zou dragen voor het laden en stuwen.
3.5
Het transport van de schakelkast heeft de volgende dag - 13 februari 2019 - plaatsgevonden vanuit het laadadres in Weesp, waar de directeur van PTTA Verdeelsystemen, de heer [naam3] , aanwezig was. Het transport heeft plaatsgevonden met een zogeheten tautliner/schuifzeiltrailer. De zeilen van tautliners kunnen aan beide zijden volledig heen en weer worden geschoven waardoor de vracht eenvoudig via de zijkanten geladen en gelost kan worden. De lading kan niet aan de zijkant vastgesjord worden. De sjorpunten van een tautliner bevinden zich op de laadvloer en op het kopschot.
3.6
Op de tautliner was geen zogeheten kooiaap (een meeneemheftruck) aanwezig. [naam3] heeft diezelfde dag een heftruck kunnen lenen bij een bedrijf in de buurt. De chauffeur van De Vlas (de heer [naam4] ) heeft deze heftruck vervolgens opgehaald en daarmee is de
schakelkast in de lengterichting op de laadvloer van de tautliner gezet. De schakelkast is
vervolgens met twee banden aan de laadvloer bevestigd en deze zijn strak getrokken met een ratel.
3.7
Kort na vertrek uit Weesp is de schakelkast tijdens een verandering van rijstrook omgevallen. De schakelkast is hierdoor dusdanig beschadigd dat deze als total loss moet worden beschouwd.
3.8
In de vrachtbrief is onder meer vermeld:
‘(…)1 x schakelkast ± 560 KG. 2,85 x 0,60 x 2.10.
lxbxh
Breekbaar, denk erom alleen afbinden tussen de panelen en op de "stylen".
Middelpunt uit het midden! (…)’
3.9
De planner de heer [naam5] van de planningsafdeling van De Vlas heeft onder meer verklaard, zo blijkt uit een e-mail van 17 februari 2020 van de boekhouding van De Vlas aan de advocaat van De Vlas:
‘Na ontvangst van de mail van dhr. [naam2] heb ik hem gebeld om te vragen wanneer de kast klaar zou staan omdat er geen afhaaldatum vermeld stond. (…) De dag voor belading heb ik gebeld en verteld om hoe laat de chauffeur aanwezig zou zijn. Deze chauffeur was op dat moment in het bezit van een geldig heftruck certificaat (zie bijlage), zodat deze zonder problemen over de openbare weg kon rijden.’
3.1
De Vlas heeft een aansprakelijkheidsverzekering bij TVM Verzekeringen (hierna: TVM). TVM heeft zich in het buitengerechtelijke traject op de beperkte aansprakelijkheid van een vervoerder beroepen en heeft aangeboden een bedrag van € 3,40 per kilogram vervoerd gewicht te vergoeden. TVM baseert zich daarbij op artikel 8:1105 BW.

4.Het geschil bij en de beslissing van de rechtbank

4.1
Bouma c.s. hebben gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat De Vlas onbeperkt aansprakelijk is voor de schade en de gevolgschade van Bouma en [appellante2] als gevolg van het omvallen van de door haar vervoerde schakelkast op 13 februari 2019.
4.2
De rechtbank heeft in het vonnis van 12 mei 2021 de vordering afgewezen en Bouma c.s. veroordeeld in de proceskosten.

5.De vordering in hoger beroep

Bouma c.s. vorderen in hoger beroep vernietiging van het vonnis van 12 mei 2021 en het alsnog toewijzen van het door Bouma c.s. gevorderde, met veroordeling van De Vlas in de kosten van de procedures in beide instanties en met terugbetaling van de al betaalde proceskosten in eerste aanleg.

6.Beoordeling van de grieven en de vordering

De omvang van het hoger beroep
6.1
Bouma c.s. hebben twee grieven (bezwaren) tegen het vonnis geformuleerd.
De eerste griefkomt erop neer dat de rechtbank ten onrechte het beroep van Bouma c.s. op de uitzonderingsbepaling van artikel 8:1108 BW heeft gepasseerd. Volgens die bepaling kan de vervoerder zich niet beroepen op enige beperking van zijn aansprakelijkheid, voor zover de schade is ontstaan uit zijn eigen handeling of nalaten, geschied hetzij met het opzet die schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien. Volgens Bouma c.s. heeft de rechtbank bij haar beoordeling of Bouma c.s. zich met succes op deze bepaling kunnen beroepen ten onrechte als uitgangspunt genomen dat alleen de bestuurder van een vervoersonderneming in staat is tot het verrichten van handelingen van de vervoerder zelf. Met d
e tweede griefwordt het standpunt gehandhaafd dat het beroep van De Vlas op artikel 8:1105 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof zal hierna de twee grieven afzonderlijk bespreken.
Het handelen van de vervoerder zelf
6.2
Het gaat in deze zaak om een overeenkomst van vervoer van goederen over de weg binnen Nederland. Op deze overeenkomst is de regeling van Boek 8 titel 13, afdeling 2 van toepassing. Op grond van artikel 8:1105 BW en het KB van 17 maart 1997, Staatsblad 131 is in een dergelijk geval de aansprakelijkheid van de vervoerder wegens beschadiging en verlies van de lading beperkt tot € 3,40 per kilogram. De vervoerder kan gelet op artikel 8:1108 BW zich niet op deze beperking van zijn aansprakelijkheid beroepen voor zover de schade is ontstaan uit zijn eigen toerekenbaar handelen of nalaten, geschied hetzij met het opzet die schade te veroorzaken, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien. Omdat De Vlas een rechtspersoon is, rijst de vraag wanneer sprake is van een ‘eigen handeling of nalaten’ van ‘de vervoerder’.
6.3
Bouma c.s. hebben gesteld dat de gemaakte fouten bij het transport in deze zaak in het maatschappelijk verkeer hebben te gelden als eigen handelingen van vervoerder De Vlas. Het gaat volgens Bouma c.s. om fouten bij de organisatie van het transport en de leiding aan de feitelijke werkzaamheden. Meer in het bijzonder gaat het om het regelen van een tautliner zonder voldoende bevestigingsmogelijkheden voor de lange, hoge schakelkast en het onjuist en in strijd met de
‘Richtsnoeren van 2014 voor Europese beste praktijken over het zekeren van lading voor vervoer over de weg’(hierna: de richtsnoeren) stuwen van de schakelkast. Bouma c.s. hebben daarbij gesteld dat De Vlas een klein transportbedrijf is. Bovendien, zo stellen zij, is [naam1] als ‘vervoersmanager’ bij het Ondernemersloket van de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie geregistreerd. De Verordening 1071/2009/EG (hierna: de Verordening) bepaalt ten aanzien van het beroep van wegvervoerondernemer in artikel 4 lid 1 sub a: ‘Een onderneming die het beroep van wegvervoerondernemer uitoefent, wijst ten minste één natuurlijk persoon aan, de vervoersmanager (…) die (a) de werkelijke en permanente leiding voert over de vervoersactiviteiten van de onderneming. In artikel 4 lid 2 onder b van de Verordening wordt met zoveel woorden als taak van de vervoersmanager onder meer genoemd het toewijzen van ladingen aan de bestuurders en voertuigen en de controle op veiligheidsprocedures. Deze taak ligt dus bij [naam1] , aldus Bouma c.s. Dat hij deze taak niet feitelijk op zich zou nemen, neemt niet weg dat naar maatschappelijke opvattingen deze wel op zijn bordje ligt.
6.4
Het hof overweegt als volgt. In artikel 8:1105 BW in verbinding met artikel 8:1108 BW heeft de wetgever een regeling gegeven waarbij de aansprakelijkheid van de vervoerder wordt beperkt tot bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde bedragen. De achtergrond van het dwingend voorgeschreven artikel 8:1108 BW wordt gevormd door de in het Nederlandse recht aanvaarde regel dat een vervoerder zijn aansprakelijkheid voor schade die door opzet of bewuste roekeloosheid van zijn ondergeschikten is veroorzaakt, kan beperken of uitsluiten. [1] Gezien het uitzonderingskarakter van de in artikel 8:1108 BW geformuleerde regel op de beperking van de aansprakelijkheid van de vervoerder tot eigen - opzettelijk of roekeloos - handelen, zal niet spoedig mogen worden aangenomen dat van eigen handelen van de vervoerder sprake is. Tegen deze wettelijke achtergrond moet worden beoordeeld of de verweten gedragingen van bepaalde personen gelet op hun positie binnen de rechtspersoon en gelet op de verdere omstandigheden van het geval in het maatschappelijk verkeer hebben te gelden als handelingen van de vervoerder zelf. [2]
6.5
Vast staat dat De Vlas een bedrijf is met meer dan vijftig trekkende eenheden en vijftig medewerkers, waarvan er ongeveer dertig chauffeur op de wal zijn en vijf op een Waddeneiland. Tegen de achtergrond van de omvang van het bedrijf heeft De Vlas gemotiveerd aangevoerd dat [naam1] zich als (indirect) bestuurder bezighoudt met strategische keuzes en meerjarenplanning van het transportbedrijf en geen bemoeienis heeft met de dagelijkse organisatie en planning van concrete transporten, ook niet het transport dat hier aan de orde is. Die dagelijkse organisatie en planning is, aldus De Vlas, in handen van de planningsafdeling. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst werden de transportactiviteiten op de wal, waaronder het onderhavige transport, aangestuurd door één van de medewerkers op het kantoor, de planner [naam5] . De werkzaamheden van [naam5] bestaan onder meer uit het plannen en organiseren van de dagelijkse transporten van De Vlas en het onderhouden van contacten met de opdrachtgevers. Hij is, zo is tijdens de mondelinge behandeling door De Vlas verder toegelicht, samen met een collega verantwoordelijk voor transportactiviteiten op de wal. Op het moment dat goederen in Harlingen aankomen en naar een eiland moeten worden vervoerd, wordt de verantwoordelijkheid voor de planning van [naam5] overgenomen door een andere collega, de ‘eilandplanner’. Onder verwijzing naar de verklaring van [naam5] zoals die blijkt uit de e-mail van 17 februari 2020, heeft De Vlas aangevoerd dat [naam5] ook de opdracht van Bouma c.s. in behandeling heeft gekregen die tot de overeenkomst heeft geleid. Hij is ook degene die de chauffeur die betrokken is geweest bij het zekeren van de schakelkast en de vrachtwagen heeft toegewezen aan dit transport. Dit alles is door Bouma c.s. onvoldoende weersproken.
6.6
Voor zover Bouma c.s. hebben willen betogen dat [naam1] als bestuurder zelf opzettelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld bij de organisatie van het transport en/of bij het geven van leiding aan de feitelijke werkzaamheden die tot dit transport hebben geleid, hebben zij niet duidelijk gemaakt om welke concrete gedragingen van [naam1] het dan gaat. Voldoende staat immers vast dat [naam5] het transport heeft georganiseerd en de chauffeur en de vrachtwagen daarvoor heeft ingepland en dat de chauffeur betrokken is geweest bij het laden van de schakelkast in de tautliner. Dat opzettelijk of roekeloos gedrag van [naam1] zelf, naast de activiteiten van [naam5] en de chauffeur, tot de gestelde schade heeft geleid, is niet (onderbouwd) gesteld. Het beroep op de kwalificatie van [naam1] als ‘vervoersmanager’ in de zin van de Verordening leidt niet tot een ander oordeel. Die kwalificatie sluit niet uit dat de vervoersmanager die de permanente leiding over de vervoersactiviteiten heeft, de toewijzing van een chauffeur en een vrachtwagen aan een transport door een ondergeschikte laat uitvoeren, zoals door een planner als [naam5] . Daarmee kan het handelen van [naam5] , zonder nadere toelichting die ontbreekt, nog niet worden toegerekend aan de vervoersmanager binnen het kader van artikel 8:1108 BW. Als Bouma c.s. met de verwijzing naar artikel 4 Verordening hebben willen stellen dat fouten gemaakt door ondergeschikten bij de uitvoering van de toewijzing van chauffeurs en vrachtwagens aan een transport naar maatschappelijke opvatting moeten worden toegerekend aan de vervoersmanager - en daarmee in dit geval aan [naam1] en de vervoerder zelf - gaan zij namelijk ten onrechte voorbij aan de ratio van artikel 8:1108 BW, zoals weergegeven in rechtsoverweging 6.4.
6.7
Het hof merkt nog op dat, gelet op de positie van [naam5] als één van de planners op de afdeling planning van De Vlas, opzettelijk of bewust roekeloos handelen van hem bij de organisatie van het transport van de schakelkast niet heeft te gelden als opzettelijk of bewust roekeloos handelen van de vervoerder. Dat hij hoofdverantwoordelijke is voor transportactiviteiten op de wal maakt dit nog niet anders. Bouma c.s. hebben ook niet gesteld dat [naam5] een leidinggevende binnen het bedrijf is. Ook het handelen van de chauffeur kan gelet op zijn positie als uitvoerende binnen De Vlas niet als handelen van de vervoerder zelf worden aangemerkt.
6.8
De conclusie is dat het verweten handelen in het maatschappelijk verkeer niet als eigen handelen van de vervoerder in de zin van artikel 8:1108 BW aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Grief I kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het vonnis.
Beroep op artikel 8:1105 BW niet onaanvaardbaar
6.9
Bouma c.s. hebben gesteld dat zij een beroep doen op artikel 6:248 lid 2 BW. Gezien het niet naleven van de veiligheidsvoorschriften die in de richtsnoeren zijn verwoord, zou het apert onredelijk zijn dat De Vlas een beroep kan doen op de wettelijke aansprakelijkheidsbeperking, aldus Bouma c.s. De ‘best practices’ zijn weliswaar niet afdwingbaar, maar een afwijking van de in de richtsnoeren neergelegde norm moet wel voldoende worden gemotiveerd. Dat is niet gebeurd. Dat levert een fout op en daarmee wordt onvoldoende weersproken dat het beroep op artikel 8:1105 BW in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
6.1
Het hof gaat niet in deze gedachtegang van Bouma c.s. mee. Voorop zij gesteld dat naar vaste jurisprudentie bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW terughoudendheid in acht moet worden genomen. De stelplicht en bewijslast dat een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is op grond van deze bepaling, rust in dit geval op Bouma c.s. Zij hebben zich enkel beroepen op de omstandigheid dat De Vlas zich niet zou hebben gehouden aan bovengenoemde richtsnoeren. Dat enkele feit - veronderstellenderwijs aangenomen dat zij inderdaad niet zijn opgevolgd en dat sprake is van een fout - is evenwel onvoldoende om tot de conclusie te komen dat een beroep op de in de wet neergelegde aansprakelijkheidsbeperking in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De op artikel 8:1105 BW gebaseerde aansprakelijkheidslimiet is een uitonderhandelde limiet tussen brancheorganisaties en is bedoeld om partijen rechtszekerheid te bieden. De richtsnoeren zijn daarentegen, zoals Bouma c.s. ook zelf erkennen (ze weerspreken het althans niet), niet bindend en niet afdwingbaar, en hebben ook geen wettelijke basis. Bovendien kan voor kwetsbare en kostbare lading ook een goederentransportverzekering worden afgesloten, juist vanwege de beperkte aansprakelijkheid van de wegvervoerder. Nu geen andere feiten of omstandigheden door Bouma c.s. zijn gesteld, ziet het hof in navolging van de rechtbank in de gegeven omstandigheden geen ruimte de wettelijke aansprakelijkheidsbeperking buiten beschouwing te laten op grond van artikel 6:248 lid 2 BW.
6.11
De conclusie is dat grief II niet slaagt.
De slotsom
6.12
Omdat de grieven falen zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Bouma c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van De Vlas zullen worden vastgesteld op € 772,- voor griffierecht en € 2.228,- voor salaris advocaat in overeenstemming met het liquidatietarief (2 punt × tarief II à € 1.114,-).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 12 mei 2021,
veroordeelt Bouma c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Vlas vastgesteld op € 772 voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris advocaat,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Wichers, L. Janse en M.W. Zandbergen en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.

Voetnoten

1.Aldus T.S. II, Parlementaire Geschiedenis Boek 8, pagina 1062.
2.Vergelijk HR 6 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AH8595.