ECLI:NL:GHARL:2022:4184

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.277.808/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en advisering door Spaar Select in relatie tot Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2022, staat de effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en de geïntimeerde centraal. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door Leaseproces B.V., heeft Dexia aangeklaagd wegens onrechtmatige daad en tekortkomingen in de advisering door Spaar Select, de tussenpersoon die betrokken was bij de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomst. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en de geïntimeerde had veroordeeld tot terugbetaling van de door hem betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia ging in hoger beroep tegen dit vonnis en voerde verschillende grieven aan, waaronder verjaring van de vorderingen en de rol van Spaar Select als cliëntenremisier.

Het hof oordeelde dat de vorderingen van de geïntimeerde niet waren verjaard, aangezien hij tijdig zijn rechten had voorbehouden. Het hof bevestigde dat Spaar Select als cliëntenremisier had opgetreden en dat Dexia op de hoogte had moeten zijn van de advisering die buiten de grenzen van de vrijstelling viel. De grieven van Dexia werden grotendeels verworpen, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten, die werd afgewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, met aanpassing van de veroordeling met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten en de schadevergoeding, die Dexia aan de geïntimeerde moest betalen, verminderd met genoten dividenden en belastingvoordelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.277.808/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Zwolle: 5977061)
arrest van 24 mei 2022
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
bij de kantonrechter: gedaagde in conventie, eiseres in (deels voorwaardelijke) reconventie,
hierna:
Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer uit Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: eiser in conventie en verweerder in (deels voorwaardelijke) reconventie,
hierna:
[geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard uit Rotterdam.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor het verloop van de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 5 februari 2019 dat de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 3 mei 2019,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- de akte uitlaten producties van Dexia,
- de akte uitlating jurisprudentie van [geïntimeerde] .
2.2
Vervolgens heeft Dexia de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
De kantonrechter heeft in het vonnis van 5 februari 2019 de feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling zijn geen grieven aangevoerd. Het hof gaat ook van die feiten uit. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia enerzijds en [geïntimeerde] is een effectenleaseovereenkomst tot stand gekomen. Het betreft de volgende overeenkomst:
Nr.
Contract
Datum
Naam
Leasesom
Looptijd
Vooruit-betaling
Termijn-bedrag (61ste tot en met 240ste maand)
1
[nummer1]
25-11-1999
Overwaarde Effect
€ 109.452,-
240 maanden
€ 21.890,40
€ 456,09
3.3.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst is Spaar Select als tussenpersoon opgetreden. Namens Spaar Select heeft de heer [de vertegenwoordiger van Spaar Select] (hierna: [de vertegenwoordiger van Spaar Select] ) tijdens een aantal huisbezoeken met [geïntimeerde] gesproken over zijn financiële situatie en wensen. [geïntimeerde] heeft aangegeven te willen sparen voor de verbouwing van de badkamer, voor de studie van de kinderen of voor een mooie reis zonder dat de maandlasten zouden toenemen. Op grond hiervan heeft [de vertegenwoordiger van Spaar Select] een Persoonlijk Financieel Plan (hierna: PFP) opgesteld en aan [geïntimeerde] toegelicht. In het PFP wordt onder meer voorgesteld om de overwaarde in de woning te gebruiken voor het afsluiten van een nieuwe hypotheeklening, waarmee de aandelenleaseovereenkomst zou kunnen worden bekostigd.
3.4.
In het door Dexia overgelegde financiële overzicht is vermeld dat [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst in totaal € 22.802,50 aan vooruitbetaling en maandtermijnen aan Dexia heeft betaald en dat [geïntimeerde] een bedrag van € 5.258,56 aan dividenden heeft ontvangen. De overeenkomst is in december 2004 met een restschuld van in totaal € 8.926,57 tussentijds beëindigd. De restschuld heeft [geïntimeerde] aan Dexia voldaan.
3.5.
Bij brief van 21 februari 2007 heeft Leaseproces B.V. (hierna: Leaseproces) namens [geïntimeerde] aan Dexia bericht dat hij de overeenkomst vernietigt, althans ontbindt, op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en/of dwaling en Dexia gesommeerd binnen twee weken alle door [geïntimeerde] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen.
3.6.
Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de zogeheten “Duisenberg-regeling” voor aandelenleaseproducten algemeen verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (hierna: WCAM). [1] [geïntimeerde] heeft door middel
van een “opt-out” verklaring in de zin van artikel 7:908 lid 2 BW aangegeven niet aan de voornoemde regeling gebonden te willen zijn.
3.7.
In zijn arresten van 28 maart 2008 en 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad een oordeel gegeven over de rechtsregels en de beoordelingsmaatstaven die van toepassing zijn op effectenleasezaken als de onderhavige. [2] Op 1 december 2009 heeft het Gerechtshof Amsterdam in een viertal arresten de uitspraak van de Hoge Raad uitgewerkt in het zogeheten “hofmodel”. [3] In zijn arrest van 29 april 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof daarmee een juiste toepassing heeft gegeven aan de eerder bedoelde maatstaven. [4]
3.8.
Bij brieven van 9 oktober 2009 en 23/24 januari 2012 heeft Leaseproces namens meerdere afnemers, waaronder [geïntimeerde] , aan Dexia bericht dat [geïntimeerde] zijn rechten ten aanzien van alle vorderingen op Dexia voorbehoudt.
3.9.
Dexia heeft op 18 januari 2012 op grond van het hofmodel aan [geïntimeerde] een bedrag van € 8.097,26 uitgekeerd.
3.10.
Bij brief van 24 oktober 2016 heeft Leaseproces namens [geïntimeerde] Dexia gesommeerd, in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016, over te gaan tot terugbetaling van alle door [geïntimeerde] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten en Dexia te veroordelen tot terugbetaling van de door hem geleden schade, bestaande uit hetgeen hij onder de overeenkomst heeft betaald en de betaalde restschuld, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft [geïntimeerde] gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden hypotheekschade vermeerderd met wettelijke rente, alsook vergoeding van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.2.
Dexia heeft de vorderingen van [geïntimeerde] bestreden en in voorwaardelijke reconventie, onder de voorwaarde dat het in conventie opgenomen verweer met betrekking tot de klachtplicht en verjaring wordt verworpen, gevorderd [geïntimeerde] te bevelen een kopie van het procesdossier van Leaseproces, althans van het (de) intakeformulier(en) aan Dexia te verstrekken en voorts onvoorwaardelijk, na vermeerdering van eis, gevorderd voor recht te verklaren dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, niet is vernietigd en niet blootstaat aan vernietiging, alsook dat [geïntimeerde] niet werd blootgesteld aan het risico van een onaanvaardbaar zware financiële last en dat Dexia aan [geïntimeerde] niets meer verschuldigd is, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.3.
De kantonrechter heeft in conventie voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] . Daarnaast heeft de kantonrechter Dexia veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen de door hem betaalde inleg en de (per saldo betaalde) restschuld, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia is tevens veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten conform het rapport Voorwerk II. De vordering tot vergoeding van de hypotheekkosten is afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter alle vorderingen van Dexia afgewezen. Dexia is veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beoordeling

5.1.
Dexia is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de kantonrechter en heeft zeven grieven (bezwaren) aangevoerd. Door een kennelijke vergissing is de derde grief als ‘grief II’ genummerd. In hoger beroep gaat het om de volgende punten:
- De verjaring van de vorderingen van [geïntimeerde] (grief I)
- De advisering door Spaar Select als cliëntenremisier (grieven II tot en met IV)
- Werkzaamheden van Spaar Select als orderremisier (grief V)
- De buitengerechtelijke incassokosten (grief VI)
- De proceskostenveroordeling (grief VII)
5.2.
De grieven kunnen (grotendeels) niet slagen naar het oordeel van het hof. Het hof zal uitleggen waarom het tot dit oordeel gekomen is.
Verjaring
5.3.
Het beroep van Dexia op verjaring van de vorderingen van [geïntimeerde] gaat in deze zaak niet op. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter op dit punt. De vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Een dergelijke vordering verjaart na verloop van vijf jaar vanaf het moment waarop [geïntimeerde] daadwerkelijk bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht behoudt (artikel 3:317 lid 1 BW).
5.4.
[geïntimeerde] heeft Dexia een brief gestuurd op 21 februari 2007, waarin (onder meer) een beroep wordt gedaan op onrechtmatige daad en waarin ondubbelzinnig het recht wordt voorbehouden om alsnog via een gerechtelijke procedure schadevergoeding te vorderen. Daarna heeft Leaseproces namens [geïntimeerde] zijn vorderingen gestuit bij brieven van 9 oktober 2009 en 23/24 januari 2012.
5.5.
Niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] vijf jaar eerder dan de brief van 24 februari 2007, dus op 24 februari 2002, bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Integendeel, Dexia stelt dat [geïntimeerde] uiterlijk bij de beëindiging van de overeenkomst op de hoogte was van de schade, derhalve in 2004, en laat na haar stelling dat [geïntimeerde] reeds ruim voordien bekend zou zijn met de voor aansprakelijkheid relevante gebeurtenissen en personen, te onderbouwen met concrete feiten en omstandigheden. Op grond van de brief van 24 februari 2007 moet het voor Dexia duidelijk zijn geweest dat [geïntimeerde] Dexia aansprakelijk hield voor haar handelwijze met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst, daaronder begrepen een schending van de op Dexia jegens [geïntimeerde] rustende zorgplichten in de precontractuele fase. In het licht van deze brief, mede beschouwd tegen de achtergrond van de Duisenberg-regeling en de daaropvolgende WCAM-procedure, moet het voor Dexia ook duidelijk zijn geweest dat met de daaropvolgende stuitingsbrieven van 9 oktober 2009 en 23/24 januari 2012 werd beoogd de verjaring van deze rechtsvordering te stuiten. De stelling van Dexia dat deze brieven onvoldoende specifiek waren wordt door het hof verworpen, zoals het hof reeds in eerdere zaken heeft geoordeeld. [5] Anders dan Dexia lijkt te betogen, kan aan een mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW niet de eis worden gesteld dat daarin een precieze feitelijke en juridische inkleding wordt gegeven waarop het vorderingsrecht zijn grondslag vindt. Van verjaring van de op onrechtmatige daad gegronde vordering van [geïntimeerde] op Dexia is dan ook geen sprake. De stelling van Dexia dat in ieder geval het beroep op schending van artikel 41 Nadere Regeling 1999 (verder NR 1999) is verjaard, gaat evenmin op, omdat dit beroep op deze schending kan worden behandeld in het kader van de bij een beroep van Dexia op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] in acht te nemen billijkheidsafweging. [6]
Beroep op billijkheidscorrectie - advisering
5.6.
In de rechtspraak van de Hoge Raad is geoordeeld dat er reden is voor afwijking van het aanbod van Dexia tot afwikkeling van de door haar aan een afnemer toegebrachte schade conform het hofmodel in de situatie dat een cliëntenremisier zonder vergunning een (beleggings)advies aan de afnemer heeft verstrekt en Dexia hiervan wist dan wel behoorde te weten. [7] Deze afwijking vindt haar grondslag in een beroep op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, lid 1, slotzin, BW wegens schending van artikel 41 NR 1999. Volgens Dexia heeft de kantonrechter ten onrechte het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW aanvaard.
5.7.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van verboden advisering is dat de tussenpersoon een cliëntenremisier was en niet beschikte over een vergunning om (beleggings)adviezen te mogen geven. Blijkens de cliëntenremisierovereenkomst tussen Dexia en Spaar Select trad Spaar Select in die rechtsverhouding op als cliëntenremisier voor Dexia en stond zij als zodanig geregistreerd in het STE-register. Tussen partijen staat vast dat Spaar Select niet over de benodigde vergunning beschikte om als adviseur op te treden. Als maatstaf geldt voorts dat sprake moet zijn van een op de specifieke situatie van de particuliere belegger toegesneden advies. Dit moet worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Uit de arresten van dit hof van 3 november 2020 [8] blijkt op welke wijze het hof invulling heeft gegeven aan dit toetsingskader.
5.8.
[geïntimeerde] heeft met betrekking tot de advisering aan hem door Spaar Select onder meer het volgende aangevoerd. [geïntimeerde] is telefonisch benaderd door een medewerker van Spaar Select. Rond september 1999 heeft [geïntimeerde] een afspraak gemaakt met Spaar Select ( [de vertegenwoordiger van Spaar Select] ) om met hem zijn financiële positie door te nemen. Deze heeft tijdens zijn bezoek geïnformeerd naar de financiële wensen van [geïntimeerde] . [de vertegenwoordiger van Spaar Select] heeft vervolgens op 20 september 1999 een PFP opgesteld dat in een tweede gesprek is toegelicht. In het PFP is uiteengezet dat de financiële wensen van [geïntimeerde] konden worden gerealiseerd door middel van het afsluiten van het effectenleaseproduct “Overwaarde Effect”. Ter financiering van dit product zou een deel van de overwaarde in de woning worden aangewend voor het afsluiten van een nieuwe hypothecaire lening van NLG 53.000,-. [de vertegenwoordiger van Spaar Select] heeft mondeling geadviseerd dat een bedrag van NLG 48.000,- zou worden gebruikt ter vooruitbetaling in de aandelenleaseovereenkomst en dat een bedrag van NLG 5.000,- als buffer zou fungeren zodat de maandlasten niet zouden toenemen.
5.9.
Dexia betwist dat deze feiten leiden tot de conclusie dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan.
5.10.
Het hof overweegt als volgt.
[geïntimeerde] heeft onderbouwd met stukken dat [de vertegenwoordiger van Spaar Select] zijn financiële situatie met [geïntimeerde] heeft besproken. [geïntimeerde] heeft [de vertegenwoordiger van Spaar Select] daarbij inzage gegeven in zijn jaarinkomsten, de omvang van de hypotheek en overige financiële regelingen. Daarop heeft [de vertegenwoordiger van Spaar Select] [geïntimeerde] geadviseerd de effectenleaseovereenkomst “Overwaarde Effect” aan te gaan en een (tweede) hypotheek af te sluiten bij ABN AMRO, waar de eerste hypothecaire lening was verstrekt door de Rabobank. [de vertegenwoordiger van Spaar Select] heeft [geïntimeerde] een constructie geadviseerd die inhield dat hij een deel van de overwaarde in zijn woning zou aanwenden voor de aanbetaling van € 21.890,40 voor het product [nummer1] . Dat [geïntimeerde] het advies van [de vertegenwoordiger van Spaar Select] heeft opgevolgd om een hypothecaire geldlening van NLG 53.000,- af te sluiten, wordt ondersteund door de door [geïntimeerde] overgelegde hypotheekakte van 16 november 1999, waarin een bedrag van NLG 53.000,- staat vermeld, geleend door ABN AMRO. Dat [geïntimeerde] de hypothecaire geldlening en daarmee een deel van de overwaarde in zijn woning heeft benut voor het Overwaarde Effect-product, blijkt onder meer uit de effectenleaseovereenkomst ‘Overwaarde Effect’ van 23 november 1999, waarin is opgenomen dat de leasesom tot en met de 60ste maand een bedrag van € 21.890,40 (NLG 48.240,09) bedraagt. Daarnaast is in het aanvraagformulier 7 oktober 1999, waarbij [de vertegenwoordiger van Spaar Select] als adviseur staat vermeld, de optie ‘Overwaarde Effect met een looptijd van 20 jaren’ gemarkeerd en is bij de optie ‘vooruitbetaling (5 jaar)’ een handgeschreven bedrag van NLG 48.000,- vermeld.
5.11.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] voldoende onderbouwd dat de medewerker van Spaar Select met hem heeft gesproken over zijn persoonlijke financiële situatie en in dat verband heeft geadviseerd een product van Dexia aan te schaffen. Daaruit leidt het hof af dat de medewerker van Spaar Select in het gesprek met [geïntimeerde] verder is gegaan dan het slechts algemeen informeren van [geïntimeerde] over de kenmerken van het product in kwestie en dat [geïntimeerde] ertoe is bewogen de overwaarde in zijn woning aan te wenden voor het afsluiten van een nieuwe hypotheek en daardoor te benutten om een Overwaarde Effect product aan te schaffen. Met name de aanbeveling om de overwaarde in de woning anders te benutten dan [geïntimeerde] daarvoor deed, maakt dat de medewerker van Spaar Select een op zijn persoon toegesneden advies heeft uitgebracht. Anders dan Dexia stelt, is voor het vaststellen dat van advies sprake is geen expliciete adviesovereenkomst of een uitdrukkelijke betaling voor adviesdiensten vereist. Ook bij het ontbreken van deze elementen kan sprake zijn van advisering. Dat medewerkers van Dexia en andere tussenpersonen hebben verklaard dat zij geen (beleggings)advies gaven, doet er niet aan af dat in de onderhavige situatie dit wel kan worden vastgesteld. De stelling van Dexia dat [geïntimeerde] het advies van de medewerker van Spaar Select niet (volledig) heeft opgevolgd, wat daarvan ook zij, doet niet af aan het feit dat er wel degelijk een advies is gegeven door
Spaar Select. Zowel in de effectenleaseovereenkomst als op het aanvraagformulier staan Spaar Select en [de vertegenwoordiger van Spaar Select] als adviseur genoemd.
5.12.
Dexia heeft slechts in algemene bewoordingen betwist dat de afspraak met [de vertegenwoordiger van Spaar Select] heeft plaatsgevonden, omdat een afspraakbevestiging niet zou bewijzen dat er daadwerkelijk een gesprek heeft plaatsgevonden. Daarnaast betwist Dexia dat [geïntimeerde] is geadviseerd om de overwaarde op zijn woning op te nemen door middel van een hypothecaire lening en meent dat dit niet kan worden bewezen door de door [geïntimeerde] overgelegde hypotheekstukken. Gelet op de onderbouwde stellingen van [geïntimeerde] had het echter op de weg van Dexia gelegen om haar betwistingen nader te substantiëren en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat er geen gesprek is gevoerd of dat er geen op de persoon toegespitst advies is gegeven en opgevolgd. Dit heeft Dexia nagelaten. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting komt het hof daarom niet toe aan het (tegen)bewijsaanbod van Dexia.
Wetenschap advisering bij Dexia
5.13.
Voor het beroep op de billijkheidscorrectie is naast het vereiste van advisering door de tussenpersoon ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon in kwestie – Spaar Select – [geïntimeerde] zodanig heeft geadviseerd dat zij buiten de grens van haar vrijstelling is getreden. Dit hof heeft in zijn arresten van 3 november 2020 wetenschap bij Dexia aangenomen bij zaken waarin onder meer Spaar Select heeft geadviseerd. In die arresten is uiteengezet waarop dit oordeel gebaseerd is. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak de vereiste wetenschap ook aanwezig was bij Dexia. Voor zover door Dexia in deze zaak meer of andere producties zijn overgelegd dan in de bedoelde zaken van 3 november 2020 acht het hof deze onvoldoende overtuigend om tot een ander oordeel te komen. Het hof verwijst voor de redenering naar de hiervoor genoemde arresten die bij Dexia en – via Leaseproces – bij de afnemers bekend zijn. [9]
Orderremisier
5.14.
Omdat het hof oordeelt dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan en Dexia dit wist of behoorde te weten, komt het hof niet toe aan de vraag of Spaar Select als orderremisier is opgetreden. Grief V behoeft daarom geen bespreking meer.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.15.
Tot slot grieft Dexia tegen de beslissing van de kantonrechter dat [geïntimeerde] een vordering heeft op Dexia in verband met door Leaseproces verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. In de rechtspraak is beslist dat de door Leaseproces voor opdrachtgevers zoals [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden – advisering over de kansen en mogelijkheden van een schikking of procedure in verband met de Duisenberg-regeling, de arresten van het gerechtshof Amsterdam en van de Hoge Raad uit 2009 en de relevante rechtspraak nadien en het opstellen en versturen van de “opt-out” verklaring, een sommatiebrief en brieven ter stuiting van de verjaring – niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Met verwijzing naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad oordeelt het hof dat de werkzaamheden die Leaseproces heeft verricht in deze zaak niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. [10] Dat geldt ook voor de overige door [geïntimeerde] aangevoerde werkzaamheden, nu dit ook werkzaamheden zijn die geacht moeten worden te zijn verricht ter voorbereiding op de procedure en die derhalve onder artikel 6:96 lid 2 BW (oud) en artikel 241 Rv vallen. Dit betekent dat grief VI van Dexia slaagt.
Omvang schade
5.16.
Uit het voorgaande volgt dat de schade van [geïntimeerde] , bestaande uit de door hem betaalde inleg en restschuld minus de buitengerechtelijke kosten, volledig door Dexia moet worden vergoed. Op dit bedrag komt in mindering het bedrag aan genoten fiscaal voordeel dat dient te worden bepaald aan de hand van de top van het bruto jaarinkomen van [geïntimeerde] , zoals de kantonrechter conform het door Dexia aangevoerde heeft overwogen, maar kennelijk abusievelijk niet in het dictum van het vonnis heeft herhaald. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep geen bezwaar geuit tegen de wijze waarop de kantonrechter de schade van [geïntimeerde] , met inbegrip van de door hem genoten voordelen, in het vonnis heeft toegekend, maar heeft biljetten van een proces van het jaar 1999 en een aanslag voor de inkomstenbelasting over 2000 ingebracht waaruit genoegzaam blijkt dat van een lagere belastingschijf moet worden uitgegaan. Het hof verstaat dat Dexia de gehanteerde schaal eigener beweging zal corrigeren.

6.De slotsom

6.1.
De grieven I tot en met IV falen. Grief V behoeft geen bespreking. Grief VI over de buitengerechtelijke incassokosten slaagt. Het bestreden vonnis zal op dat punt worden vernietigd. Ook zal het hof de veroordeling onder 2 opnieuw formuleren, gelet op wat hiervoor onder 5.16 is overwogen.
6.2.
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof Dexia in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 332,-
- salaris advocaat
€ 1.671,-(1,5 punt x tarief II € 1.114,-)
Totaal € 2.003,-
6.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en het nasalaris toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 5 februari 2019 behalve voor zover het betreft de beslissingen onder 2 en 3 en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt Dexia tot betaling aan [geïntimeerde] van de door hem geleden schade bestaande uit de door hem betaalde bedragen aan inleg in de effectenleaseovereenkomst en de (per saldo) betaalde restschuld
en verminderd met de ontvangen dividenden en het genoten belastingvoordeel, het resterende schadebedrag te vermeerderen met wettelijke rente, telkens vanaf de dag van de door hem gedane betalingen tot de dag van de voldoening;
wijst de vordering van [geïntimeerde] tot veroordeling van Dexia in de buitengerechtelijke kosten van [geïntimeerde] alsnog af;
veroordeelt Dexia in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 332,- voor griffierecht en op € 1.671,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Dexia in het nasalaris, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval Dexia niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.M.A. Wind en M. Aksu en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
24 mei 2022.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033.
2.Hoge Raad 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815.
3.Gerechtshof Amsterdam 1 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK:4978, BK4981, BK4982 en BK4983.
4.Hoge Raad 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4003.
5.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 december 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10565 en 27 oktober 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8709.
6.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, rov 3.6.5.
7.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2016:2015 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
8.Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984.
9.Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984.
10.HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.