ECLI:NL:GHARL:2022:4151

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.304.263
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van een ouder in het kader van de ontwikkeling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, die alleen belast was met het gezag, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Overijssel aangevochten, waarin haar gezag was beëindigd en de GI (William Schrikker stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering) was benoemd tot voogd. De moeder was van mening dat zij in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kind te dragen, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden, waaronder de persoonlijkheidsproblematiek van de moeder en haar problematische verleden, een veilige opvoedingssituatie in de weg stonden.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 15 januari 2019 bij pleegouders woont en dat de moeder niet in staat is gebleken om de noodzakelijke hulp te ontvangen en haar leven op orde te krijgen. De moeder had weliswaar aangegeven hard te werken aan haar situatie, maar het hof oordeelde dat de termijn waarin zij dit had kunnen doen, inmiddels was verstreken. De ontwikkeling van de minderjarige in het pleeggezin was positief, en het hof vond dat de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie gewaarborgd moest worden.

De beslissing van het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen, was gebaseerd op de overweging dat de gezagsbeëindiging noodzakelijk was in het belang van de minderjarige. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, omdat de inmenging in het gezinsleven gerechtvaardigd was en in verhouding stond tot het te bereiken doel. De GI zal zich blijven inspannen om de moeder betrokken te houden in het leven van de minderjarige, voor zover het belang van het kind dit toelaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.263
(zaaknummer rechtbank Overijssel 261749)
beschikking van 24 mei 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van de Griek te Almelo,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
en
[de pleegouders],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna ook: de kinderrechter), van 22 maart 2021 en
25 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 25 oktober 2021 wordt hierna ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 december 2021;
- het verweerschrift van de raad.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat het verweerschrift van de raad niet door het hof en de overige belanghebbenden was ontvangen. Na een korte leespauze is het verweerschrift alsnog toegevoegd aan het dossier.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 april 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De pleegouders waren niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader] zijn de ouders van [de minderjarige] , verder te noemen: [de minderjarige] , geboren [in] 2012 te [plaats] . Tot de bestreden beschikking was de moeder alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 15 januari 2019 heeft de kinderrechter [de minderjarige] (voorlopig) onder toezicht gesteld van de GI en de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen.
De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien steeds verlengd, de laatste keer tot 27 maart 2022.
3.3
[de minderjarige] woont sinds 15 januari 2019 bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beslissing heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging, alsnog af te wijzen.
4.3
De raad heeft verweer gevoerd en aan het hof gevraagd de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter kan het gezag van een ouder, onder andere, beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn (artikel 1:266 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek).
5.2
Het hof is het eens met het oordeel van de rechtbank dat het gezag van de moeder over [de minderjarige] moet worden beëindigd. Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat is voldaan aan de hiervoor genoemde wettelijke gronden voor gezagsbeëindiging.
5.3
Uit de processtukken is gebleken dat als gevolg van de persoonlijkheidsproblematiek van de moeder, haar traumatische verleden en alcohol-(en drugs)gebruik in de thuissituatie van [de minderjarige] niet altijd sprake was van een veilige en voorspelbare opvoedingssituatie. Door veel schoolverzuim had [de minderjarige] een ontwikkelingsachterstand opgelopen. Wegens deze zorgen is [de minderjarige] op 15 januari 2019 uit huis geplaatst. Inmiddels ontwikkelt [de minderjarige] zich goed in het pleeggezin en heeft zij een inhaalslag op school gemaakt.
5.4
De moeder is van mening dat te vroeg tot een gezagsbeëindiging is overgegaan. De moeder stelt dat zij hard gewerkt heeft aan haar situatie en dat zij in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen binnen de voor de ontwikkeling en persoon van [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
5.5
Anders de moeder is het hof van oordeel dat de voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn is verstreken en zal dit hierna uitleggen.
5.6
Uit de informatie van de raad en de GI blijkt dat moeder niet voor [de minderjarige] kan zorgen. Het hof ziet dat de moeder haar best doet, maar door de persoonlijke problematiek van de moeder komt uiteindelijk de noodzakelijk geachte hulp vaak niet van de grond. De moeder stelt dat zij gewerkt heeft aan haar depressie en aan haar problematische alcoholgebruik. Verder zou de moeder met het UWV op zoek zijn naar vrijwilligerswerk of betaald werk en zou zij starten met een begeleid wonen traject. Alleen onderbouwt de moeder deze stellingen niet met schriftelijke stukken en is op de mondelinge behandeling ook duidelijk geworden dat de moeder niet openstaat voor enig begeleid wonen traject. Het hof twijfelt ook niet aan de toelichting van de GI tijdens de zitting, dat de moeder nog steeds erg slecht bereikbaar is voor de GI en dat de moeder veel aansturing nodig heeft.
Niet is gebleken dat de moeder haar leven zodanig op de rails heeft dat zij inmiddels wel over die opvoedvaardigheden beschikt die [de minderjarige] van een opvoeder nodig heeft. Uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een vrijwillig kader, dan wel door middel van jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing, voor zover dit laatste al in het belang van [de minderjarige] zou zijn, zijn geen goede alternatieven voor de door de raad verzochte maatregel. Immers, de moeder wil graag zelf voor [de minderjarige] zorgen en zij is gericht op een thuisplaatsing van [de minderjarige] .
Dit was anders in de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 januari 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:76) waar de moeder naar heeft verwezen. In die zaak stemde de betreffende moeder in met het verblijf van de minderjarige in een gezinshuis.
Het (ontwikkelings)belang van [de minderjarige] vergt op dit moment dat, nu zij ruim drie jaar in het pleeggezin woont en zich daar goed ontwikkelt, de stabiliteit en continuïteit in die opvoedingssituatie wordt gewaarborgd en dat aan [de minderjarige] de duidelijkheid wordt gegeven dat zij samen met haar twee zussen opgroeit in het pleeggezin. Een gezagsbeëindiging is daarom nu de passende maatregel.
5.7
Anders dan de moeder is het hof van oordeel dat in dit geval geen sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De inmenging die gezagsbeëindiging vormt in het gezinsleven van [de minderjarige] met haar moeder is gerechtvaardigd, omdat die gezagsbeëindiging zoals hiervoor is overwogen gelet op alle omstandigheden van dit geval in het belang van [de minderjarige] , noodzakelijk is. Verder staat de gezagsbeëindiging in een redelijke verhouding tot het na te streven doel (proportionaliteitsbeginsel) en is het beoogde resultaat niet met een minder ingrijpend alternatief zoals een uithuisplaatsing of een vrijwillige plaatsing te bereiken (subsidiariteitsbeginsel).
5.8
Voor het hof is duidelijk geworden dat de moeder veel van [de minderjarige] houdt en dat er bij haar geen sprake is van onwil, maar eerder van onmacht. Het hof gaat ervan uit dat de GI zich ervoor in zal blijven spannen om waar mogelijk de moeder betrokken te laten blijven in het leven van [de minderjarige] en, zoals de raad ook heeft gezegd, dat de GI zal blijven kijken naar de mogelijkheden van een uitbreiding van de omgang voor zover het belang van [de minderjarige] zich hiertegen niet verzet.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.7. De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 25 oktober 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers en is op 24 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.