Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een man tot vernietiging van de erkenning van zijn kind en om een verklaring voor recht dat deze erkenning nietig is. De man had op 18 november 2014 zijn kind erkend, maar kwam later tot de ontdekking dat hij niet de biologische vader was, wat werd bevestigd door een verwantschapsonderzoek in 2018. De man verzocht de rechtbank om de erkenning te vernietigen, omdat hij meende dat hij door bedrog of dwaling was bewogen tot de erkenning. De rechtbank Midden-Nederland had zijn verzoeken eerder afgewezen, waarna de man in hoger beroep ging.
Het hof oordeelde dat de man niet ontvankelijk was in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning, omdat hij dit verzoek niet binnen de wettelijke termijn had ingediend. De termijn voor het indienen van een verzoek tot vernietiging is vastgesteld op één jaar na ontdekking van het bedrog of de dwaling. Het hof concludeerde dat de man zijn verzoek te laat had ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze termijn rechtvaardigden.
Daarnaast oordeelde het hof dat de man onvoldoende belang had bij de gevraagde verklaring voor recht, omdat de juridische situatie door de wettiging van de afstamming in Nigeria niet zou veranderen. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de rechtbank en wees de verzoeken van de man af, waarmee de juridische status van de erkenning en de afstamming van het kind ongewijzigd bleef.