Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in hoger beroep
2.Kern van het geschil en de beslissing
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Artikel 5 Starterswoningen
met name bijlage 1: U12 t/m U14” op aan, nu deze bepalingen over koopstarters gaan. Maar daar staat tegenover dat de Woonvisie gemeente Lansingerland 2015-2020 ‘starters’ definieert als “
Beginnend op de huur- of koopmarkt” terwijl andere bepalingen uit bijlage 1, die eveneens van toepassing zijn op deze woningen, gaan over huurwoningen voor starters, in de prijsklasse € 710-€ 850 per maand (U11 en U15). Het beleidsdoel dat met het (laten) bouwen van starterswoningen wordt nagestreefd (“
A= Beleidsdoel 1: Behouden/Vergroten van keuzevrijheid en een gevarieerd woningaanbod”) verzet zich ook niet tegen verhuur. Bovendien blijkt uit de correspondentie tussen R&H en ambtenaren van de gemeente vanaf oktober 2018 dat de gemeente verhuur aan starters mogelijk acht (o.a. productie 2 bij memorie van antwoord). De gemeente heeft ook de maximale huurprijs per maand aangegeven, zoals geïndexeerd (o.a. € 900 voor het prijspeil van 2020, productie 4 bij memorie van antwoord; € 918,90 voor het prijspeil van 2021, productie 12 bij memorie vaan antwoord). Ook op bestuurlijk niveau is de gemeente uitgegaan van koop- of huurwoningen. Het College van B&W heeft op vragen van gemeenteraadsleden schriftelijk geantwoord dat de ontwikkelaar nog aan het onderzoeken is hoe de woningen verkocht of verhuurd gaan worden (d.d. 13 oktober 2020; productie 13 bij memorie van antwoord) en dat de projectontwikkelaar nog steeds niet tot verkoop of verhuur van de woningen is overgegaan (d.d. 18 mei 2021; productie 14 bij memorie van antwoord). Uit de antwoorden van het College van B&W blijkt tevens dat het bestemmingsplan niet bepaalt of het verhuur of verkoop moet zijn. Al met al acht het hof onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat R&H onder de overeenkomst uitsluitend tot verkoop van de starterswoningen mag overgaan en deze niet mag verhuren. Dit betekent ook dat het hof voorlopig oordeelt dat R&H niet is gehouden de starterswoningen te verkopen en door dat niet te doen niet is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Betaling van een contractuele boete is dus naar het voorlopig oordeel van het hof evenmin aan de orde.
Werkwijze bij voorgenomen verhuur van een van voornoemde woningen”). Klaarblijkelijk begrepen zowel R&H als de gemeente de overeenkomst zo, dat verhuur was toegestaan. De discussie over een wijziging of aanvulling (allonge) op de overeenkomst zag naar voorlopig oordeel van het hof niet op de verhuur van de starterswoningen op zich, maar op de bepalingen die opgenomen konden worden in een door R&H met een derde te sluiten overeenkomst, waarin de voor R&H uit de overeenkomst met de gemeente voorvloeiende verplichtingen ‘doorgelegd’ moesten worden. Dat (andere) ambtenaren van de gemeente zich vanaf eind juni 2021 tegenover R&H op het standpunt zijn gaan stellen dat verhuur van de starterswoningen helemaal niet is toegestaan, komt neer op een eenzijdige koerswijziging van de gemeente en kan aan het voorgaande niet afdoen, omdat daaruit niet blijkt dat bij het tot stand komen van de overeenkomst partijen redelijkerwijs over en weer moesten begrijpen dat verhuur zonder nadere overeenkomst niet mogelijk was. Ter zitting bij het hof bleek overigens dat het voor de gemeente inmiddels belangrijker is dát de starterswoningen in gebruik genomen worden dan of dat via verkoop of verhuur gebeurt.
type eengezinswoningen en appartementen” voor huur- en koopstarters, maar er zijn onvoldoende aanwijzingen dat zou zijn beoogd dat de starterswoningen gedeeltelijk mogen worden verhuurd of gesplitst en verkocht als appartementen. Daar zijn de starterswoningen ook niet op gebouwd en ingericht. Een dergelijke gedeeltelijke verkoop of verhuur, waarbij de extra ruimte tegen meerprijs kan worden bijgehuurd of bijgekocht komt naar het voorlopig oordeel van het hof neer op het ontwijken van de met de gemeente gemaakte afspraken over de maximale prijs. Dat een dergelijke constructie mogelijk is blijkt niet uit de overeenkomst – R&H heeft ter zitting bij het hof nog opgemerkt dat het plan tot splitsing nergens uit blijkt maar bij haar directie in het hoofd zat – en in de correspondentie met R&H hebben de ambtenaren van de gemeente ook niet met splitsing of gedeeltelijke verhuur ingestemd. Namens de gemeente is op 18 november 2020 juist uitdrukkelijk aangegeven dat splitsing in appartementen geen wenselijke optie is (onderdeel van productie 13 bij de dagvaarding). Er valt uit de correspondentie al helemaal niet af te leiden dat de gemeente akkoord zou gaan met leegstand van een verdieping of een meerprijs voor de starterswoningen. Dat R&H aldus ‘scheefwonen’ zou tegengaan is door haar onvoldoende toegelicht, nog daargelaten dat het niet aan R&H is om beleid te maken voor de gemeente. Het moge zo zijn dat R&H de woningen groter heeft gebouwd dan gebruikelijk is voor starterswoningen en daardoor financieel nadeel lijdt of althans financieel voordeel misloopt, maar dat moet voor haar rekening en risico blijven. R&H is een professionele ondernemer die ervoor heeft gekozen om in het onderhavige bouwproject te stappen en vooraf bekend was met de eis van 30% starterswoningen en de daarbij gehanteerde (maximum)prijzen. Dat de grootte van de woningen niet is vastgelegd in de overeenkomst en dat ‘groter bouwen’ mogelijk is onder het bestemmingsplan betekent niet dat R&H haar risico’s niet kon taxeren, noch dat de gemeente de gevolgen van de keuzes van R&H moet dragen.
latenbieden door de beleggers aan wie zij verkoopt. R&H heeft in de correspondentie met de ambtenaren van de gemeente uiteindelijk te kennen gegeven dat de voorwaarden om beleggers de starterswoningen te laten verhuren heel zwaar zijn. R&H heeft besloten om zelf tot verhuur van de starterswoningen over te gaan en in haar memorie van antwoord (incidentele grief 3) aangegeven niet voornemens te zijn de starterswoningen aan anderen dan starters aan te bieden. Het hof leidt hier uit af dat R&H op dit moment geen (zelfstandig) belang heeft bij de mogelijkheid tot verkoop aan beleggers onder de genoemde voorwaarden en daarmee bij deze incidentele grief.