ECLI:NL:GHARL:2022:3694

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
200.300.165
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen op sociale media en de gevolgen daarvan in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde]. De zaak betreft onrechtmatige uitlatingen op sociale media, waarbij [geïntimeerde] zich benadeeld voelt door lasterlijke en bedreigende berichten die door [appellant] zijn geplaatst. De partijen kennen elkaar via een gemeenschappelijke vriend en de situatie is verergerd door eerdere juridische procedures. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel [appellant] veroordeeld tot het stoppen van alle onrechtmatige gedragingen, waaronder contactverboden en het verwijderen van kwetsende uitlatingen op sociale media. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij de grieven richt tegen de vaststellingen van de feiten en de oordelen van de voorzieningenrechter. Het hof heeft de argumenten van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat zijn verweer onvoldoende onderbouwd is. De bewijzen die door [geïntimeerde] zijn overgelegd, waaronder video-opnamen en screenshots van sociale media, zijn door het hof als voldoende overtuigend beschouwd. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de ernst van onrechtmatige uitlatingen op sociale media en de noodzaak om slachtoffers te beschermen tegen dergelijke gedragingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.300.165
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo 266453)
arrest in kort geding van 10 mei 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. H.J.M. van Denderen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A. Afzali.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in het tussenarrest van 11 januari 2022 een mondelinge behandeling gelast die op 4 april 2022 heeft plaatsgevonden.
1.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De procedure voor en de beslissing van de voorzieningenrechter

2.1
[geïntimeerde] heeft in kort geding zowel mevrouw [naam1] als [appellant] gedagvaard. Zij heeft tegen beiden dezelfde vorderingen ingediend die kort gezegd neerkomen op een contact- en gebiedsverbod voor beiden, omdat zij zich op social media (Facebook) en via WhatsApp op onrechtmatige wijze uitlaten over [geïntimeerde] en haar dochter. [naam1] is in rechte verschenen maar [appellant] heeft verstek laten gaan. De vorderingen tegen [naam1] heeft de voorzieningenrechter afgewezen, maar de vorderingen tegen [appellant] toegewezen. [1]
2.2
Kort gezegd is [appellant] veroordeeld om geen direct of indirect contact met [geïntimeerde] of haar dochter op te nemen, om alle onrechtmatige gedragingen te stoppen (zoals dreigingen, kwaadsprekerij, laster enz.), om zich niet meer in de directe omgeving van het woonadres van [geïntimeerde] te begeven voor de duur van één jaar, om alle foto’s en video’s van [geïntimeerde] op social-mediakanalen waaronder de Facebookpagina [I] (van [naam1] en [appellant] ) te verwijderen, evenals de reacties op de Facebookpagina [II] van [geïntimeerde] ; al deze veroordelingen zijn versterkt met een dwangsom en uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tevens is [appellant] veroordeeld in de proceskosten (met toewijzing van nevenvorderingen).

3.De procedure in hoger beroep

3.1
[appellant] is het niet eens met deze veroordelingen en heeft hoger beroep ingesteld. Hij heeft twee grieven (bezwaren) gericht tegen bepaalde feitenvaststellingen van de voorzieningenrechter (grief I) en tegen het oordeel van de voorzieningenrechter over door hem geuite bedreigingen op de voicemail en via WhatsApp, door hem gedane lasterlijke uitlatingen op de Facebook-pagina [I] en [II] en het door hem fietsen (met anderen) langs de woning van [geïntimeerde] (grief II).
3.2
[geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord niet alleen het verweer van [appellant] betwist maar heeft ook een usb-stick overgelegd waarop zij (in zes onderdelen/bestanden) video-opnamen heeft geplaatst van de Facebookpagina van [appellant] (waaronder ook een geplaatst filmpje), de reactie van [appellant] op de Facebookpagina [II] en de voicemailopname van een telefonische bedreiging.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Waarover gaat deze zaak?
4.1
[appellant] en [geïntimeerde] kennen elkaar: [appellant] is de neef van de ex-man van [geïntimeerde] . [appellant] is al vele jaren lang bevriend met [naam1] ; [geïntimeerde] was tot 2017 ook bevriend met [naam1] maar die vriendschap is ten einde gekomen omdat [geïntimeerde] een relatie kreeg met de ex-man van [naam1] . In een door [geïntimeerde] gestart kort geding heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel in een vonnis van 14 mei 2020 [naam1] – kort gezegd – verboden om gedurende één jaar (na betekening vonnis) op enige wijze [geïntimeerde] en haar dochter te benaderen dan wel fysiek of via social media aan te spreken en [naam1] een gebiedsverbod opgelegd. Vanaf 2017 zijn er diverse nare berichten geplaatst op de eigen Facebookpagina van [geïntimeerde] , zijn er bedreigingen geuit via Whatsapp of via voicemail en zijn er filmpjes en foto’s van [geïntimeerde] met kwetsende teksten gedeeld op de andere Facebookpagina [I] . Sinds kort wordt zij (weer) belaagd door [naam1] die het stokje heeft overgenomen van [appellant] , zo verklaarde zij ter zitting. [geïntimeerde] wil dat al deze ellende nu eens stopt.
4.2
Gezien dit hierboven weergegeven relaas is de spoedeisendheid van dit kort geding gegeven.
De stellingen van [geïntimeerde]
4.3
heeft een eigen, zakelijke Facebookpagina genaamd [II] waarop zij haar ervaringen deelt over het leven met PTSS. Na het veroordelend vonnis van 14 mei 2020 (zie onder 4.1) zijn [naam1] en [appellant] een openbare Facebookpagina begonnen met de bijna gelijkluidende naam [I] . In 2021 zijn hierop door [appellant] diverse filmpjes en bewerkte foto’s gedeeld met allerlei kwetsende teksten (prod. 2 inl. dagv. en de bestanden 2 en 2.1 op de usb-stick). Op de zakelijke Facebookpagina van [geïntimeerde] heeft [appellant] honderden reacties geplaatst met lasterlijke inhoud (prod. 3 inl. dagv.). In maart 2021 heeft zij [geïntimeerde] met anderen langs haar huis zien fietsen, waarna zij camera’s heeft geplaatst in verband met (on)veiligheid. Zij had al eerder, in 2019, een nare ervaring gehad met [appellant] toen hij een voicemailbericht had ingesproken met dreigende taal (bestand 3 van de usb-stick). Ook heeft [appellant] haar bedreigd in een Whatsappbericht (prod. 4 inl. dagv.), waarin hij onder meer haar woonadres noemt. [geïntimeerde] heeft meerdere keren aangifte gedaan bij de politie, maar die kon (strafrechtelijk) niets voor haar betekenen; zij moest maar een civiele procedure beginnen. In hoger beroep heeft [geïntimeerde] een usb-stick met bestanden overgelegd ter onderbouwing van de eerder overgelegde producties bij de voorzieningenrechter. Zij heeft een video-opname gemaakt van de Facebookpagina van [appellant] om aan te tonen dat dit geen zogenoemd nepaccount is (bestanden 1 en 5 op de usb-stick); hierop is ook een bericht geplaatst over de lange en warme vriendschap die hij met [naam1] heeft. Ook is een video-opname geplaatst van de Facebookpagina van [appellant] waarin hij een kwetsend filmpje afspeelt over [geïntimeerde] (bestand 4 op de usb-stick). Ter zitting heeft zij – onbetwist - nog het een en ander toegelicht over de linkjes die op haar pagina staan door de berichten van [appellant] en die leiden naar de Facebookpagina [I] .
Het verweer van [appellant]
4.4
In de toelichting op zijn grieven heeft [appellant] in algemene bewoordingen betwist dat hij een voicemailbericht heeft ingesproken, dat hij niet de Facebookpagina [I] heeft vervaardigd (hij mist daartoe de vaardigheden) en dat hij geen berichten heeft geplaatst op de zakelijke Facebookpagina [II] van [geïntimeerde] . Hij meent dat dergelijk (bewijs)materiaal gemakkelijk gemanipuleerd kan worden en dus geen bewijs kan vormen voor de stellingen van [geïntimeerde] . Hetzelfde verweer voert [appellant] aan ten aanzien van de bedreiging op de voicemail en via WhatsApp: dit soort teksten kunnen eenvoudig bewerkt/nagemaakt worden. Bovendien staat zijn naam boven het WhatsApp bericht verkeerd gespeld, namelijk [appellant-1] – en dus kan hij het niet zijn. [appellant] meent (en heeft zelfs “de stellige indruk”) dat [geïntimeerde] de door haar overgelegde producties bij de inleidende dagvaarding zelf heeft gemaakt om haar zaak “een handje te helpen”; zij is immers heel behendig hierin vanwege haar werkachtergrond.
Het oordeel van het hof
4.5
Ter zitting heeft [appellant] de overgelegde bestanden op de usb-stick van [geïntimeerde] onvoldoende concreet weersproken. [appellant] is niet verder gekomen dan een herhaling van zijn ontkenning dat hij ook maar iets te maken heeft met de berichten op de Facebookpagina’s en via Whatsapp onder zijn naam. Zijn verweer dat [geïntimeerde] al die berichten (die onderbouwd zijn met de producties bij de inleidende dagvaarding) zelf heeft gefabriceerd heeft hij niet concreet kunnen onderbouwen; hij is niet verder gekomen dan algemene suggesties in die richting. Het ontgaat het hof waarom [geïntimeerde] zichzelf op diverse sociale media (waaronder haar eigen, zakelijke Facebookpagina) in een kwaad daglicht zou stellen met allerlei beledigende en onsmakelijke teksten (“ik ben een hoer”, “ik maak graag gezinnen kapot”, “ik heb mijn dochter niet zelf opgevoed omdat ik drugs belangrijker vind” enzovoort). Kortheidshalve verwijst het hof verder naar de rechtsoverweging 2.6 in het bestreden vonnis waarin de inhoud is weergegeven van een hoogst onsmakelijk bericht over [geïntimeerde] op haar eigen Facebookpagina; dat zij dat bericht zelf zou hebben geplaatst is ten enenmale onaannemelijk.
4.6
Ter zitting is het het hof genoegzaam gebleken dat [geïntimeerde] lijdt onder de terreur van deze berichtgevingen. [geïntimeerde] heeft met haar bestanden op de usb-stick haar producties bij de inleidende dagvaarding concreet onderbouwd. Het verweer hiertegen ter zitting is ten enenmale onvoldoende. Het door het hof beluisterde voicemailbericht laat een stem horen die lijkt op die van [appellant] ter zitting. [geïntimeerde] heeft ook onweersproken uitgelegd dat de naam boven het WhatsAppbericht “ [appellant-1] ” (zo staat het ook op de afdruk in prod. 4 inl. dagv.) de naam is die zij zelf heeft gegeven aan het contact [appellant] in haar telefoon. Dat de naam boven het bericht niet juist is gespeld, wil dus geenszins zeggen dat het bericht niet van [appellant] afkomstig is. Al met al acht het hof het voorshands aannemelijk dat de door [geïntimeerde] verweten gedragingen hebben plaatsgevonden nu het verweer van [appellant] daartegen onvoldoende concreet en onderbouwd is.
4.7
Dat betekent dat de grieven van [appellant] falen, dat het vonnis bekrachtigd zal worden en dat [appellant] veroordeeld zal worden tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde] .
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 338 aan griffierecht en € 2.228 voor salaris advocaat (tarief II, 2 punten).
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 15 juni 2021;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 338 voor verschotten en op € 2.228 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, H.L. Wattel en J.C.J. Dute en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2022.

Voetnoten

1.Rb Overijssel, zittingsplaats Almelo, 15 juni 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:2551.