ECLI:NL:GHARL:2022:3474

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
200.301.878
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening en kennisname van vonnis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen de Luxemburgse rechtspersoon Zaphira S.A. en de Nederlandse besloten vennootschap St. Elmo’s Fire B.V. Zaphira had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, dat op 22 januari 2020 was gewezen. Het hof heeft vastgesteld dat Zaphira niet tijdig in hoger beroep is gekomen, omdat zij meer dan elf maanden na het vonnis haar hoger beroep heeft ingesteld. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt drie maanden, en Zaphira had niet voldoende aangetoond dat zij tijdig op de hoogte was van het vonnis.

Het hof heeft verder overwogen dat, hoewel Zaphira stelde dat zij pas recentelijk bekend was met het vonnis, de kennis van de Ultimate Beneficial Owner (UBO) van Zaphira, [naam2], aan Zaphira moet worden toegerekend. [naam2] was al op 6 mei 2020 op de hoogte van het vonnis, wat betekent dat Zaphira meer dan veertien dagen voor de indiening van de hoger beroep dagvaarding op de hoogte was. Hierdoor kon het hof niet anders concluderen dan dat Zaphira niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep.

De uitspraak van het hof houdt in dat Zaphira als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op een totaal van € 2.534,32. Het hof heeft de zaak niet inhoudelijk behandeld, omdat de ontvankelijkheid van het hoger beroep al een drempel vormde voor verdere beoordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.301.878
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, NL19.4386)
arrest van 3 mei 2022
in de zaak van
de rechtspersoon naar het recht van Luxemburg
Zaphira S.A.,
gevestigd te Luxemburg,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Zaphira,
advocaat: mr. J.J. Douwes,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
St. Elmo’s Fire B.V.,
gevestigd te Deventer,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: St. Elmo’s Fire,
advocaat: mr. A. Schennink.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 8 februari 2022 hier over. De in dat arrest bepaalde enkelvoudige mondelinge behandeling heeft op 6 april 2022 plaatsgevonden. Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt. Het hof heeft vervolgens arrest op het griffiedossier bepaald.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

Samenvatting en beslissing
2.1
Op 22 januari 2020 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, vonnis gewezen in de zaak tussen St. Elmo’s Fire (als eiseres) aan de ene kant en [naam1] (hierna: [naam1] ) en Zaphira (als verweersters) aan de andere kant. Zaphira is het niet eens met het vonnis van 22 januari 2020 en heeft daarom hoger beroep ingesteld. De hoger beroepdagvaarding is op 10 december 2020 uitgebracht. Het hof heeft Zaphira in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over haar ontvankelijkheid. Na de aktewisseling over dit onderwerp heeft, op verzoek van Zaphira, een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.2
Zaphira neemt het standpunt in dat zij tijdig in hoger beroep is gekomen, omdat zij, nadat zij bekend werd met voornoemd vonnis, alsnog binnen een redelijke termijn hoger beroep heeft ingesteld. Voor het bepalen van die redelijke termijn verwijst Zaphira naar de termijn van acht weken die volgens haar zou hebben gegolden indien tegen het vonnis verzet, in plaats van hoger beroep, zou hebben opengestaan.
2.3
St. Elmo’s Fire voert aan dat in deze procedure geen verzet, maar uitsluitend hoger beroep openstond en dat daarom als redelijke termijn voor een verschoonbare termijnoverschrijding een periode van veertien dagen geldt. Volgens St. Elmo’s Fire was Zaphira al op 6 mei 2020, of in ieder geval op of omstreeks 29 oktober 2020 bekend met het vonnis van 22 januari 2020. Zaphira heeft volgens St. Elmo’s Fire dan ook te laat hoger beroep ingesteld en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het hof is het daarmee eens en komt tot het oordeel dat Zaphira niet in het door haar ingestelde hoger beroep kan worden ontvangen. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
Beoordeling
2.4
Het hof stelt vast dat in de procedure in eerste aanleg twee partijen zijn gedagvaard. Dat zijn [naam1] en Zaphira. Zaphira is in de procedure in eerste aanleg niet verschenen en tegen haar is verstek verleend. [naam1] is wél in de procedure verschenen. Als een gedaagde bij verstek wordt veroordeeld, geldt als hoofdregel dat deze daartegen in verzet kan komen (artikel 143 lid 1 Rv). Wanneer er echter meerdere gedaagden zijn en ten minste één van hen in het geding is verschenen, dan wordt tussen alle partijen één vonnis gewezen dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd (artikel 140 lid 3 Rv). Het gevolg daarvan is dat voor alle partijen, dus ook voor de niet verschenen partijen, geen verzet maar hoger beroep open staat. In deze zaak betekent dat concreet dat voor Zaphira het rechtsmiddel van hoger beroep openstond om haar bezwa(a)r(en) tegen het vonnis van 22 januari 2020 naar voren te brengen. Anders dan Zaphira aanvoert, bestaat geen reden om aansluiting te zoeken bij de termijn die geldt voor een verzetsprocedure.
2.5
De termijn voor het instellen van hoger beroep is drie maanden, te rekenen vanaf de dag van het vonnis (artikel 339 Rv). Zaphira heeft ruim 11 maanden na de dag van het vonnis hoger beroep ingesteld, zodat zij in beginsel niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep.
2.6
Het moet duidelijk zijn wanneer een beroepstermijn eindigt. Wie te laat hoger beroep instelt, is niet-ontvankelijk in dat hoger beroep. Dat kan alleen bij uitzondering anders zijn als degene die hoger beroep instelt buiten zijn schuld niet op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van het begin en einde van de beroepstermijn. In deze zaak is de inleidende dagvaarding niet in persoon aan Zaphira betekend en is het vonnis van 22 januari 2020 niet voor het verstrijken van de beroepstermijn op 22 april 2020 aan Zaphira bekend geworden. In zo’n geval kan Zaphira, ook al is de beroepstermijn verstreken, toch nog ontvankelijk zijn. Zij moet haar hoger beroep dan wel instellen binnen een termijn van veertien dagen die begint op de dag na die waarop het vonnis aan haar in persoon is betekend of waarop zij met dat vonnis bekend is geraakt. [1]
2.7
Het is aan Zaphira om voldoende gemotiveerd te stellen dat zij op een bepaald moment bekend is geworden (door betekening of op een andere wijze) met het vonnis. Zaphira stelt dat mr. Watte (die kantoor houdt op het adres waar ook Zaphira is gevestigd) op of omstreeks 29 oktober 2020 een kopie heeft ontvangen van een ander tegen Zaphira gewezen vonnis, namelijk het (verstek)vonnis van 14 oktober 2020. Volgens Zaphira is het haar pas bij de voorbereiding van het verzet tegen dat vonnis duidelijk geworden dat er op 22 januari 2020 ook een ander vonnis was gewezen tussen Zaphira en St. Elmo’s Fire. Dit vonnis was haar niet bekend en dit vonnis is volgens haar ook nooit aan haar betekend. Zaphira betwist dat de betekening op het kantooradres van mr. Watte heeft te gelden als een betekening in persoon aan Zaphira. Zij legt het exploot van 26 oktober 2020 over waarin staat dat het vonnis van 14 oktober 2020 ter betekening is verzonden aan de ontvangende instantie in Luxemburg (productie 3 bij akte).
2.8
Het hof stelt vast dat Zaphira niet concreet heeft gesteld op welke datum zij bekend werd met het vonnis van 22 januari 2020. Zaphira stelt uitsluitend dat zij niet méér dan veertien dagen voor 10 december 2020 heeft kennisgenomen van de inhoud van het bestreden vonnis, dat zij daarom binnen een redelijke termijn hoger beroep heeft ingesteld en dat zij daarom kan worden ontvangen in hoger beroep. Ter zitting heeft de advocaat van Zaphira verklaard dat hij het vonnis ergens in de periode van twee weken voor 10 december 2020 zal hebben ontvangen, omdat hij de jurisprudentie kent en dus weet binnen welke termijn het hoger beroep in deze situatie moet worden ingesteld. De datum waarop hij het vonnis daadwerkelijk heeft ontvangen, blijft daarmee onduidelijk. Bovendien blijft onduidelijk wanneer en hoe Zaphira zelf precies bekend is geworden met de inhoud van het vonnis. Het had op de weg van Zaphira gelegen om daarover duidelijkheid te verschaffen. Het hof kan bij deze stand van zaken niet vaststellen dat Zaphira met het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep van 10 december 2020 tijdig in hoger beroep is gekomen.
2.9
Daarnaast geldt nog het volgende. St. Elmo’s Fire heeft aangevoerd dat [naam2] , de Ultimate Beneficial Owner (hierna: UBO) van Zaphira, in ieder geval op 6 mei 2020 al bekend was met het vonnis van 22 januari 2020. Dat blijkt uit de e-mailcorrespondentie die is gevoerd tussen [naam2] en de advocaat van St. Elmo’s Fire. Zaphira heeft niet betwist dat [naam2] op 6 mei 2020 bekend was met het bestreden vonnis. Het hof is van oordeel dat de kennis van [naam2] aan Zaphira dient te worden toegerekend. Het hof baseert dat oordeel op de uitdrukkelijke en ondubbelzinnige bevestiging door [naam2] in zijn mail van 4 april 2018 aan mr. T. Jansen van punt 2 in de mail van mr. Jansen aan [naam2] van 28 maart 2018. Onder punt 2 staat het volgende beschreven:

2. [naam2] heeft, als UBO en degene met uitsluitende zeggenschap over Zaphira, toegezegd dat Zaphira volledige medewerking zal verlenen aan de voldoening van de opeisbare vorderingen van STEF van in totaal € 654.900, onder welke medewerking mede is begrepen de overdracht aan STEF van Zaphira’s vorderings- en zekerheidsrechten, voortvloeiend uit de Hypotheekakte onder de voorwaarde dat [naam1] en hem een redelijke, nader overeen te komen, termijn wordt gegund om de Woning te herfinancieren.”
Uit het voorgaande blijkt dat [naam2] UBO is van en uitsluitende zeggenschap heeft over Zaphira en in die hoedanigheid al eerder uitdrukkelijk namens Zaphira betaling aan St. Elmo’s Fire had toegezegd. Zijn kennis moet daarom aan Zaphira worden toegerekend. De tegenwerping van [naam2] tijdens de mondelinge behandeling dat Lexence (het advocatenkantoor dat St. Elmo’s Fire bijstaat) de e-mail heeft gedicteerd doet daaraan niet af, omdat dit niet wil zeggen dat de inhoud ervan onjuist is. [naam2] heeft daarover ook niets gesteld, anders dan dat hij formeel geen bestuurder is van Zaphira. Gelet op het voorgaande staat vast dat Zaphira op of omstreeks 6 mei 2020, en dus in ieder geval méér dan veertien dagen voor 10 december 2020 (de datum van de dagvaarding in hoger beroep) heeft kennisgenomen van de inhoud van het bestreden vonnis.
2.1
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Zaphira niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep. Het hof komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
2.11
Zaphira zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Deze kosten zullen aan de zijde van St. Elmo’s Fire worden vastgesteld op € 863,32 aan verschotten (waaronder € 760,00 aan griffierecht en € 103,32 in verband met het uitbrengen van het exploot van anticipatie) en € 1.671,00
(1,5 punt x tarief II) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart Zaphira niet-ontvankelijk in haar hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 22 januari 2020;
veroordeelt Zaphira in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van St. Elmo’s Fire begroot op € 863,32 aan verschotten en € 1.671,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, H.L. Wattel en D.M.I. de Waele en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2894.