ECLI:NL:GHARL:2022:346

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
200.273.040/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor gebreken in uitvoering van bouwwerkzaamheden en waarschuwingsplicht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een geschil tussen Bouwbedrijf Van Marrum B.V. en [geïntimeerde] over de uitvoering van bouwwerkzaamheden aan een woning. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Van Marrum toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van de aannemingsovereenkomst, wat leidde tot schade voor [geïntimeerde]. Van Marrum ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het hof bevestigde dat Van Marrum inderdaad tekortgeschoten was in de uitvoering van de werkzaamheden, met name op het gebied van de kwaliteit van het geleverde werk en de waarschuwingsplicht. Het hof oordeelde dat Van Marrum aansprakelijk is voor de herstelkosten die voortvloeien uit de gebreken in de uitvoering, maar dat [geïntimeerde] ook gehouden is tot betaling van openstaande facturen van Van Marrum. De zaak bevatte verschillende juridische overwegingen, waaronder de toepassing van artikelen uit het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot tekortkomingen in de nakoming van verbintenissen en de waarschuwingsplicht van de aannemer. Het hof heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door [geïntimeerde] met betrekking tot de gevolgschade die zij heeft geleden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.273.040/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/155243 / HA ZA 17-123)
arrest van 18 januari 2022
in de zaak van
Bouwbedrijf Van Marrum B.V.,
gevestigd te Franeker,
appellante in principaal appel, tevens geïntimeerde in incidenteel appel,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie
hierna:
Van Marrum,
advocaat: mr. I.J. Woltman, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
voor zich in privé en als enig erfgenaam van
[erflater] ,laatstelijk wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in principaal appel, tevens appellante in incidenteel appel,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Woertman, kantoorhoudend te Beetsterzwaag.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 5 januari 2021 hier over.
1.2
Op grond van dat tussenarrest heeft op 8 november 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal verbaal en de naar aanleiding daarvan gemaakte opmerkingen van mr. Woertman van 23 december 2021 en de reactie daarop van mr. Heslinga van 4 januari 2022, bevinden zich in afschrift bij de stukken, evenals de nagekomen stukken van beide partijen van 25 oktober 2021.
1.3
Aan het slot van de mondelinge behandeling is een datum voor arrest vastgesteld.

2.Waar gaat het in deze zaak over

2.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of Van Marrum jegens [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden, diensten en/of leveranties, waardoor [geïntimeerde] schade heeft geleden.
2.2
Net als de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat Van Marrum toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst met [geïntimeerde] , waar het betreft de in het vonnis van de rechtbank genoemde gebreken onder 1, 2, 4 en 5 en dat Van Marrum gehouden is tot betaling aan [geïntimeerde] van de hiermee verband houdende herstelkosten. Anders dan de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat Van Marrum geen contractuele boete voor overschrijding van de bouwtermijn verschuldigd is en dat begroting van gevolgschade in deze procedure kan plaatsvinden. Daar staat tegenover dat [geïntimeerde] gehouden is tot betaling van de nog openstaande factuur van Van Marrum. Het hof zal hierna (onder 3) eerst het feitelijk kader van het geschil weergeven. Vervolgens zal (onder 4) de kern van de beslissing van de rechtbank worden vermeld en daarna zal (onder 5 in principaal appel en onder 6 in incidenteel appel) aan de hand van de door partijen tegen die beslissing aangevoerde grieven, de zaak inhoudelijk worden besproken.

3.De relevante feiten

3.1
[geïntimeerde] procedeert in deze zaak zowel voor zichzelf als in haar hoedanigheid van
enig erfgenaam van de heer [erflater] , haar [in] 2019 overleden
echtgenoot, hierna ook te noemen: " [erflater] ". Het hof zal hierna steeds de naam [geïntimeerde] gebruiken, ook voor de periode dat [geïntimeerde] en [erflater] beiden als partij optraden.
3.2
Op 21 april 2015 is tussen partijen een overeenkomst van aanneming van werk
gesloten, op grond waarvan Van Marrum in opdracht van [geïntimeerde] tegen betaling diverse werkzaamheden aan de woning van [geïntimeerde] aan de [adres] te [woonplaats1] (hierna: de woning) heeft verricht waarvoor Van Marrum ook materialen heeft geleverd. De in geschil zijnde werkzaamheden hadden betrekking op het na-isoleren van het dak met Isobouw Recapan. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden COVO 2010 van toepassing.
3.3
Van Marrum is begin mei 2015 met de werkzaamheden gestart, die naar verwachting vier tot zes weken in beslag zouden nemen.
3.4
In opdracht van [geïntimeerde] heeft [naam1] van AREA08 te Leeuwarden
(hierna: AREA08) op 2 oktober 2015 een onderzoek verricht naar de kwaliteit en wijze van uitvoering van de werkzaamheden door Van Marrum. Op 3 november 2015 heeft AREA08 een rapport uitgebracht, waarin zij door haar geconstateerde gebreken in het uitgevoerde werk heeft genoemd.
3.5
In de periode vanaf november 2015 is door AREA08 bij Van Marrum diverse malen aangedrongen op herstel en afronding van het werk, waarbij in een e-mail van 25 januari 2016 melding is gemaakt van ‘ernstige lekkage in de zinken goot van de voorgevel met vervolgschade aan de buitenplafonds en mogelijk de constructie tot gevolg’
en waarbij aanspraak is gemaakt op de contractuele boete voor overschrijding van de bouwtermijn ‘ingaande per 14 december 2015’ als het werk niet in die week zou zijn afgerond.
3.6
In reactie daarop heeft Van Marrum op 27 januari 2016 onder meer bericht dat zij in afwachting is van de ‘af dekker’ en dat deze meteen na binnenkomst zal worden geplaatst en dat het zinkwerk zal worden aangepast. Van Marrum bericht ‘Eind volgende week is alles gereed’ en wijst eventuele boetes van de hand. Op 28 januari 2016 vraagt Van Marrum of zij de werkzaamheden kan verrichten en in een e-mail van 30 januari 2016 bericht Van Marrum ‘
Komende dinsdag worden de laatste werkzaamheden uitgevoerd. (…) Blijft er helaas nog een punt liggen, om onverklaarbare reden is de af dekker van de loggia boven
garage niet geleverd, (wel besteld) ik ben met leverancier in overleg wanneer deze wordt geleverd. Zodra bekent laat ik u dit weten en zodra binnen wordt ook deze netje gemonteerd.’ Met betrekking tot de lekkage bij de goot aan de voorzijde deelt Van Marrum mee ‘
dat hier een scheur in de afvoer zat. Lekkage kan dus niet worden toegerekend aan de werkzaamheden aan het dak. Wij zullen de afvoer herstellen, deze door het plafond aanbrengen en aansluiten op de bestaande HWA[hemelwaterafvoer, hof].
Het plafond wordt netjes hersteld.
Door Van Marrum wordt ten slotte verzocht om een datum voor de eindcontrole.
3.7
Op 31 januari 2016 bericht [geïntimeerde] niet akkoord te gaan en geen toestemming te geven ‘
voor het door het plafond aanbrengen en aansluiten van de verholen afvoer op de bestaande HWA’ en nog terug te zullen komen op de lekkage en de afhandeling daarvan.
3.8.
Op 11 maart 2016 bevestigt AREA08 de afspraak met Van Marrum dat deze ‘alle onvolkomenheden van het werk vaststelt’ en dat door Van Marrum ‘voor alle uit te voeren werkzaamheden’ een plan van aanpak wordt opgesteld. Het vervolgens door Van Marrum op 16 maart 2016 ingediende plan van aanpak voor herstel en afronding is op 18 maart 2016 door AREA08 namens [geïntimeerde] afgekeurd, waarna Van Marum niet meer tot het werk is toegelaten.
3.9
In een beschikking van 22 september 2016 heeft de rechtbank Noord-Nederland op verzoek van [geïntimeerde] BCN-Groep BV te Drachten (hierna verder: BCN) tot deskundige benoemd om de in die beschikking geformuleerde vragen met betrekking tot de door Van Marrum verrichte werkzaamheden, diensten en/of leveranties aan de woning te beantwoorden.
3.1
De deskundige, [de deskundige] van BCN, heeft op 31 januari 2017 een rapport uitgebracht. Hij verklaart daarin onder meer dat de werkzaamheden door Van Marrum bij de uitvoering van het dak en de goten ‘niet conform de te verwachten bouwmethodieken en de eisen van goed en deugdelijk werk’ zijn uitgevoerd en dat sprake is van de volgende zes gebreken in het werk door Van Marrum:
1. Uitlijning dakpannen/gezaagde pannen
2. Detaillering Recapan niet juist uitgevoerd
3. Lekkage afvoer verholen goten
4. Reparatie afschot goot achterzijde
5. Uitvlakken achter constructie t.b.v. de boeidelen
6. Zinkwerk goot voorzijde
Vervolgens schrijft de deskundige welke herstelwerkzaamheden hij nodig acht. Hij concludeert dat destructief onderzoek nodig is voor een correcte begroting van de kosten.
3.11 In een brief van 14 maart 2017 heeft (de toenmalige advocaat van) [geïntimeerde] met een beroep op artikel 6:87 BW aan Van Marrum meegedeeld dat (vervangende) schadevergoeding in plaats van nakoming wordt gevorderd.
3.12
In een beschikking van 7 september 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland op verzoek van [geïntimeerde] wederom BCN tot deskundige benoemd om de in die beschikking geformuleerde aanvullende vragen te beantwoorden.
3.13
In zijn rapport van 26 april 2018 schrijft [de deskundige] van BCN, na destructief onderzoek, betreffende de noodzakelijke kosten voor herstel:
"(...) Destructief onderzoek heeft ernstige bouwkundige gebreken aangetoond. Water is inmiddels op verschillende plekken in de constructie getrokken en op diverse plekken is er een sterk risico op inwatering in de constructie. Om te komen tot een deugdelijk resultaat zullen de punten zoals benoemd in hoofdstuk 4 uitgevoerd dienen te worden. De kosten zoals door BCN geraamd komen op € 17.044,73 inclusief btw (bijlage 4). Met het nadrukkelijke advies om met spoed de afvoer van de verholen goten op te lossen. Water kan op dit moment vrij de constructie in lopen met alle gevolgschade van dien."

4.4. Het geschil bij en de beslissing door de rechtbank4.1 [geïntimeerde] heeft een verklaring voor recht gevorderd dat Van Marrum jegens haar toerekenbaar tekortgeschoten is, althans onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor alle daaruit voor [geïntimeerde] voortvloeiende schade, nader op te maken bij staat met de wettelijke rente daarover en dat Van Marrum wordt veroordeeld tot betaling van € 17.044,73 inclusief BTW, voor (herstel)schade, met wettelijke rente en tot betaling van € 7.538,- wegens overschrijding van de bouwtijd met wettelijke rente daarover. Van Marrum heeft in reconventie gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van haar factuur voor een bedrag van € 15.615,43 met de wettelijke handelsrente.

4.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] (grotendeels) toegewezen. Voor de gevolgschade heeft de rechtbank verwezen naar de schadestaatprocedure. Van Marrum is in conventie veroordeeld in de proceskosten. De vordering van Van Marrum is toegewezen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.

5.5. De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
Van Marrum is in principaal hoger beroep gekomen onder aanvoering van dertien grieven die grotendeels zijn gericht tegen het oordeel dat zij toerekenbaar tekort is geschoten. De overige grieven betreffen de vaststelling van de schadevergoeding. Van Marrum vordert vernietiging van het vonnis in conventie en alsnog afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties en terugbetaling van het door haar aan [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 17.385,01 met wettelijke rente.
heeft incidenteel appel ingesteld onder aanvoering van drie grieven. Ook zij vordert (gedeeltelijke) vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende dit vonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, de vordering tot betaling van de factuur af te wijzen en veroordeling van Van Marrum in de proceskosten in reconventie.
principaal appelToerekenbare tekortkoming en zes gebreken.5.2 Van Marrum maakt bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat zij -op basis van het deskundigenbericht ten aanzien van de geconstateerde zes gebreken- jegens [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten (grieven I tot en met IX).
5.3
Het hof stelt voorop dat Van Marrum het overeengekomen werk goed en deugdelijk en naar de bepalingen van de aannemingsovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde COVO 2010 voorwaarden diende uit te voeren. Zij diende [geïntimeerde] te waarschuwen voor haar bekende onjuistheden in de opdracht alsmede voor gebreken en ongeschiktheid van zaken afkomstig van [geïntimeerde] . De gevolgen van een ondeugdelijke uitvoering van het werk die te wijten zijn aan gebreken of ongeschiktheid van door Van Marrum gebruikte materialen of hulpmiddelen komen voor haar rekening, tenzij het gaat om zaken afkomstig van [geïntimeerde] , in welk geval de hier bedoelde gevolgen voor rekening van laatstgenoemde blijven, voor zover Van Marrum haar waarschuwingsplicht niet heeft geschonden, of anderszins met betrekking tot deze gebreken in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort is geschoten (artikel 7:750, 7:754 en 7:760 BW).
5.4
Op [geïntimeerde] rusten de stelplicht en de bewijslast van feiten waaruit volgt dat Van Marrum is tekort geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. [geïntimeerde] heeft daartoe aansluiting gezocht bij de in deze zaak uitgebrachte (voorlopige) deskundigenberichten. De gestelde gebreken betreffen de volgende zes onderdelen van het werk:
1. de uitlijning van de dakpannen;
2. de detaillering van de Recapan;
3. de verholen goten;
4. de goot aan de achterzijde;
5. de achterconstructie (de boeidelen);
6. de goot aan de voorzijde.
Partijen zijn het er over eens dat de tussen hen bestaande discussie in deze procedure is omlijnd tot de genoemde zes onderdelen van het werk. Zij verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag of sprake is van daarin geconstateerde gebrekkigheid en zo dit het geval is, of het gebrek toerekenbaar is aan Van Marrum.
5.5
In haar eerste acht grieven zoekt ook Van Marrum in het principale appel aansluiting bij de hiervoor genoemde zes onderdelen van het werk. Het hof zal daarom eerst deze acht grieven beoordelen, waarbij telkens aan de orde zal komen of zich in het betreffende onderdeel, zoals [geïntimeerde] stelt, een gebrek voordoet en zo ja of dit gebrek in het licht van de contractuele verhouding tussen partijen een tekortkoming oplevert. Indien dit het geval is, zal het hof beoordelen of deze tekortkoming Van Marrum in beginsel schadeplichtig maakt (artikel 6:74 BW). Vervolgens zal het hof beoordelen of door Van Marrum aan de hand van feiten en omstandigheden is onderbouwd dat de tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend (artikel 6:74 en 6:75 BW). Deze beoordeling zal plaatsvinden op basis van de deskundigenrapporten nu [geïntimeerde] zich voor haar stellingen dat op verschillende aspecten sprake is van gebreken zich beroept op de bevindingen van de deskundige. Ingevolge vaste jurisprudentie geldt voor de rechter een beperkte motiveringsplicht ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van een deskundige al dan niet te volgen. De rechter zal daarbij wel moeten ingaan op specifieke bezwaren van een partij (in dit geval Van Marrum) als deze een voldoende gemotiveerde betwisting van de juistheid van de zienswijze van de deskundige inhouden. [1]

1.1. Uitlijning dakpannen/gezaagde pannen5.6 De deskundige stelt in beide rapporten vast dat de dakpannen opnieuw uitgelijnd moeten worden, waarbij zowel aan het begin als aan het eind geëindigd wordt met een hele pan. De gezaagde pannen, met uitzondering van die rond de dakramen, moeten worden vervangen door een hele pan. De pannen moeten worden verankerd volgens voorschrift Recapan en de nokvorsten moeten vrijgehouden worden van het zinkwerk.Volgens de deskundige hebben de panhaken, waarvoor Van Marrum heeft gekozen, geen invloed op de werkende breedte.

5.7
Ook de door Van Marrum ingeschakelde deskundige Penta Architecten (hierna: Penta) komt tot de conclusie dat het toepassen van panhaken geen invloed heeft op de werkende breedte van de dakpannen. Zij stelt dat de bestaande pannen in principe één op één vervangen kunnen worden en kunnen worden uitgelijnd in de oorspronkelijke staat. Van Marrum heeft de nieuwe pannen aangebracht met panhaken en heeft gekozen voor uitlijning waarbij voldoende tolerantie is aangehouden bij de verholen goten. Dit heeft geleid tot de keuze om eindpannen te zagen. Volgens Penta heeft dit bouwtechnisch geen nadelige consequenties, maar adviseert zij -esthetisch gezien- dat de zaagsneden geschilderd worden in de kleur van de dakpannen.
5.8
Bij memorie van grieven heeft Van Marrum erkend dat het zagen van de dakpannen haar eigen keuze is geweest en dat dit wellicht anders had gekund als voor een andere manier van leggen was gekozen. Hoewel Van Marrum stelt dat geen sprake is van een gebrek, maar slechts van een esthetisch aspect dat bouwtechnisch geen enkel effect heeft, is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door Van Marrum erkend dat ook esthetische aspecten behoren tot de eisen van goed en deugdelijk werk.
5.9
Dat zo zijnde komt het hof tot het oordeel dat sprake is van een gebrek nu de dakbedekking op esthetisch onvoldoende wijze is gelegd. [geïntimeerde] mocht op grond van de overeenkomst een esthetisch verantwoorde wijze van dakbedekking verwachten, zodat dit gebrek tevens een tekortkoming van Van Marrum oplevert. Het verweer dat de tekortkoming van uiterst geringe betekenis is en dat [geïntimeerde] hiervoor ten onrechte schadevergoeding vordert, kan Van Marrum niet baten. Artikel 6:74 BW bepaalt immers dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Dat deze tekortkoming niet aan haar is toe te rekenen heeft Van Marrum niet betoogd. Uit de hiervoor onder 3.11 genoemde brief van de advocaat van [geïntimeerde] aan Van Marrum volgt dat Van Marrum, die eerder al kenbaar had gemaakt niet van plan te zijn dit gebrek te herstellen omdat in haar ogen van een gebrek geen sprake was, in verzuim is met de nakoming van haar verplichting tot vervangende schadevergoeding.
2. Detaillering Recapan niet juist uitgevoerd
5.1
Zowel de gerechtelijke deskundige als de eigen deskundige van Van Marrum, Penta, concludeert dat het voorgeschreven folie moet worden aangebracht en dat de ruimte tussen de Recapan elementen en het bestaande dakbeschot rondom van pur moeten worden voorzien. Dit dient voor alle aansluitingen bij de goot, de nok en de verholen goten te worden uitgevoerd conform de verwerkingsvoorschriften van Recapan. In het licht daarvan kan Van Marrum niet volhouden dat de Recapan elementen op de juiste wijze zijn aangebracht. Evenmin volgt het hof van Marrum in haar stelling dat de pur niet systematisch ontbreekt, maar slechts bij één strook bij een afdichting van het dak. Gelet op het voorgaande en de erkenning van Van Marrum dat ook esthetische aspecten behoren tot de eisen van goed en deugdelijk werk, komt het hof tot het oordeel dat sprake is van een gebrek. De stelling van Van Marrum dat dit van zo geringe aard is dat niet kan worden gesproken van een tekortkoming is, gelet op het voorgaande, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het aanbod van Van Marrum om de ontbrekende pur alsnog aan te brengen, acht het hof tardief, nu gesteld, noch gebleken is dat Van Marrum dit aanbod ook al voor de deskundigenberichten heeft gedaan. Dat deze tekortkoming niet aan haar is toe te rekenen heeft Van Marrum ten slotte niet betoogd. Uit de hiervoor onder 3.11 genoemde brief van de advocaat van [geïntimeerde] aan Van Marrum volgt dat Van Marrum in verzuim is met de nakoming van haar verplichting tot vervangende schadevergoeding.
3. Lekkage afvoer verholen goten5.11 De deskundige concludeert dat de opening waar de verholen goot over gaat op het bestaande zinken gootje te klein is. Bladeren veroorzaken verstopping en bij een stortbui is de opening te klein om de hoeveelheid water te verwerken. Daardoor kwam bij de test water onder de pannen vandaan. Daarnaast blijkt het bestaande zinken gootje niet aangesloten te zijn op de goot aan de onderzijde van het dak. Het gootje stopt tegen de goot onder de Recapan. Vuil en bladeren hebben zich daar opgehoopt. Water dat via het gootje wordt afgevoerd komt rechtstreeks in de constructie terecht. Tot slot wordt water deels afgevoerd via een afvoer in de verholen goot op ca 0,5m1 vanaf de bovenzijde naast het balkon. Dit water wordt weliswaar afgevoerd tot in de goot, maar doordat de aansluiting lager ligt dan de voorzijde van de goot, zal bij een verstopping van de hemelwaterafvoer van de goot het water rechtstreeks de constructie in lopen. De oplossing zit volgens de deskundige in aanpassing van de afvoer van het hemelwater. Er mag geen water onder de Recapan worden afgevoerd. Om de voorgestelde oplossing in de nieuwe situatie te realiseren dient de verholen goot over de volledige lengte te worden opgehoogd (ca. dikte Recapan). Het huidige gootje onder de Recapan dient te worden vervangen door een gootje dat onder de pannen komt te liggen. Daarvoor zal een strook Recapan moeten worden vervangen door een harde isolatieplaat waarop het gootje komt te liggen. Het gootje moet boven de onderliggende goot uitkomen. Onder het gootje dient een slabbe te worden aangebracht met voldoende overlap. In alle gevallen zal bij een eventuele verstopping van het gootje het water niet de constructie in mogen lopen maar altijd naar de onderliggende goot afgevoerd moeten worden. De deskundige concludeert dat de situatie bij de verholen goot ter plaatse van de garage vergelijkbaar is met de situatie bij het inpandige balkon en dat hier dezelfde maatregelen moeten worden getroffen.
5.12
Ook Penta komt tot de conclusie dat in de bestaande situatie de uitlopen van de verholen goten te laag zijn aangebracht in de bestaande goot en dat sommige verholen goten helemaal niet uit monden in de goot, maar uitkomen in de gootconstructie. In de basis is dit volgens Penta een constructiefout en is de bestaande toestand ondeugdelijk. Penta stelt van
Van Marrum vernomen te hebben dat zij melding heeft gedaan van deze ondeugdelijke situatie. Penta acht het advies van de deskundige om tot een bouwkundige oplossing te komen voorstelbaar.
5.13
[geïntimeerde] stelt dat voorafgaand aan en tijdens de werkzaamheden van Van Marrum tot 25 januari 2016 geen sprake was van lekkage. Indien de bestaande situatie ‘geen ideale situatie’ zou zijn, dan ontslaat dit Van Marrum niet van de verplichting om goed werk te leveren. Op Van Marrum rustte een uitdrukkelijke waarschuwingsplicht, waaraan ze niet heeft voldaan. Van Marrum heeft geen deugdelijk plan voor de uitvoering opgesteld. Van Marrum had kunnen en moeten voorzien dat de capaciteit van de goot te laag is uitgevoerd. [geïntimeerde] heeft op 18 maart 2016 de sleutels bij Van Marrum opgehaald, nu zij al maanden in gebreke was met het leveren van goed en deugdelijk werk. Het plan van aanpak van 16 maart 2016 van Van Marrum voldeed niet aan de voorwaarden, zoals gesteld in de brief van 11 maart 2016. Als gevolg van het gebrek, is sprake van een zeer grote (gevolg)- schadepost, immers met een deugdelijke uitvoering had schade aan de dakconstructie door lekkage kunnen worden voorkomen.
5.14
Van Marrum voert aan dat zij geen werkzaamheden heeft verricht aan de constructie met betrekking tot de verholen goten. Dit was de originele constructie en daar heeft Van Marrum niets aan veranderd. De omvang van die verholen goten is zodanig beperkt dat de goot al verstopt kan raken bij enkele blaadjes en tot lekkage kan leiden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Van Marrum wel bevestigd dat het bestaande zinken gootje inderdaad niet aangesloten is op de goot aan de onderzijde van het dak. Volgens Van Marrum is bij de uitvoering van de werkzaamheden verzuimd om die aansluiting te maken. Dat verzuim kan volgens Van Marrum verklaren dat lekkage is ontstaan. De aansluiting had volgens haar echter eenvoudig hersteld kunnen worden als haar daartoe de gelegenheid was geboden, wat [geïntimeerde] heeft verhinderd door Van Marrum vanaf 18 maart 2016 niet meer tot het werk toe te laten. Het feit dat [geïntimeerde] Van Marrum heeft geweerd van het werk en heeft verboden om herstelwerkzaamheden uit te voeren, dient voor eigen rekening en risico van [geïntimeerde] c.s. te komen. Van Marrum had de door BCN geconstateerde oorzaak ook zelf kunnen constateren als zij conform haar plan van aanpak tot controle en herstel had mogen overgaan. Hier is geen sprake van een gebrek dat aan Van Marrum is te wijten.
5.15
Onder verwijzing naar de in rov 3.5 tot en met 3.8 weergegeven gang van zaken stelt het hof vast dat partijen op 11 maart 2016 nadere afspraken hebben gemaakt, inhoudende dat Van Marrum voor 18 maart 2016 een plan van aanpak zou maken om de geconstateerde problemen op te lossen. In het op 16 maart 2016 door Van Marrum gepresenteerde plan van aanpak staat onder meer:

Geconstateerd dat er bij grote hoeveelheid water in de goot boven de loggia lekkage ontstaat onder bij de goot. Dit zou kunnen betekenen dat de verholen goot onder de pannen niet doorloopt. Dit is wel het geval. Ter plaatse van deze goot zal een gedeelte van de pannen verwijderd worden om te controleren en te constateren hoe deze lekkage ontstaat. Naar aanleiding van deze bevinding wordt dit, indien nodig, hersteld. De binnenzijde van de goot wordt gecontroleerd en waar nodig hersteld.
Dit plan van aanpak wordt vervolgens bij brief van 18 maart 2016 door AREA08, namens [geïntimeerde] , zonder nadere inhoudelijke motivering, afgekeurd, waarna Van Marrum niet meer tot het werk is toegelaten.
5.16
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] door haar onder 5.15 genoemde afkeuring van de door Van Marrum voorgestelde werkwijze, ten aanzien van het pas op 25 januari 2016 gemelde gebrek (de lekkage), nakoming door Van Marrum heeft verhinderd, zonder daarvoor een deugdelijke motivering te geven. De mededeling dat Van Marrum inhoudelijk volstrekt onvoldoende antwoord geeft op de vraag op welke wijze zij het werk op een goede en deugdelijke wijze meent te kunnen afronden, is daartoe ontoereikend. Daarmee is [geïntimeerde] in schuldeisersverzuim komen te verkeren, als bedoeld in artikel 6:58 BW. Voor zover al sprake zou zijn van verzuim van Van Marrum, dan is dat op 18 maart 2016 geëindigd, op grond van het bepaalde in artikel 6:61 BW. Uit het bepaalde in artikel 6:74 lid 2 BW volgt dat ten aanzien van dit gebrek geen sprake is van een tekortkoming, nu gesteld noch gebleken is dat nakoming niet reeds blijvend onmogelijk was op 18 maart 2016 en Van Marrum niet (meer) in verzuim verkeerde. [2] Van een verplichting tot schadevergoeding van Van Marrum kan, gelet op artikel 6:74 BW, voor dit gestelde gebrek dan ook geen sprake zijn, voor zover het betreft de periode vanaf 18 maart 2016.
Grief III slaagt in zoverre.
5.17
Indien en voor zover door de lekkage van de verholen goten gevolgschade mocht zijn ontstaan die toegerekend kan worden aan de periode vóór 18 maart 2016 dan is Van Marrum daarvoor wel aansprakelijk, gelet op haar in rov 5.14 weergegeven erkenning dat zij bij de uitvoering van de werkzaamheden heeft verzuimd om een aansluiting te maken van het bestaande zinken gootje op de goot aan de onderzijde van het dak. In dat geval is schade ontstaan door een toerekenbare tekortkoming van Van Marrum, welke schade niet meer ongedaan kon worden gemaakt door het herstel van de tekortkoming (de onjuiste aansluiting). Ter voorkoming van die schade was herstel op 18 maart 2016 al blijvend onmogelijk (art. 6:74 BW) en speelt de vraag naar het al dan niet bestaan van verzuim geen rol.
4. Reparatie afschot goot achterzijde
5.18
De deskundige constateert in het eerste rapport dat in de goot een plaat zink is gesoldeerd om het afschot naar de juiste zijde te brengen. Hij stelt dat het op deze wijze herstellen van het afschot geen recht doet aan een nieuwe goot en bovendien een vergroot risico op lekkage geeft. Volgens de deskundige moet de zinken goot worden verwijderd en worden aangepast met het juiste afschot.
5.19
Penta stelt dat Van Marrum ook heeft geconstateerd dat het afschot van de huidige gootconstructie naar de bestaande hemelwaterafvoeren onvoldoende was, waardoor opeenhoping van water en bladeren in de goot ontstonden. Penta stelt van Van Marrum te hebben vernomen dat zij dit bouwkundige gebrek heeft gemeld en dat zij aan [geïntimeerde] heeft voorgesteld om een dubbele zinken gootbodem te plaatsen. Penta acht deze oplossing voorstelbaar.
5.2
Vast staat dat Van Marrum een dubbele zinken bodem heeft aangebracht voor een goed afschot met waterafvoer naar de juiste zijde. Van Marrum stelt dit te hebben gedaan om [geïntimeerde] tegemoet te komen, omdat tijdens het werk al duidelijk bleek dat het water (in de bestaande constructie) de verkeerde kant op liep. Zij stelt daarbij dat een gehele nieuwe constructie van de goot wellicht het probleem definitief zou oplossen, maar dat dat een dure exercitie is. Van Marrum stelt, na constatering van de gebreken door BCN, een alternatieve oplossing te hebben gesuggereerd in de vorm van een noodoverstort. Zij stelt dat de constructie van de goot niet deugde, maar dat haar daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Het hof begrijpt het verweer van Van Marrum aldus dat zij zegt dat de ondeugdelijke uitvoering van het werk voor rekening van [geïntimeerde] moet komen omdat dit te wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever. Voor een geslaagd beroep op artikel 7:760 lid 2 BW is daarnaast echter vereist dat de aannemer heeft voldaan aan zijn in artikel 7:754 BW bedoelde waarschuwingsplicht of anderszins met betrekking tot de betreffende gebreken niet in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort is geschoten. Op grond van artikel 7:754 BW moet de aannemer, als hij begrijpt of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat sprake is van een fout in de opdracht, dan wel van een gebrek of ongeschiktheid van zaken afkomstig van de opdrachtgever (daaronder begrepen de grond waarop de opdrachtgever een werk laat uitvoeren), de opdrachtgever wijzen op de fout en hem waarschuwen voor mogelijke consequenties. Nu Van Marrum zelf stelt dat tijdens het werk bleek dat het afschot in de bestaande constructie onvoldoende was, had zij [geïntimeerde] hiervoor moeten waarschuwen, in plaats van het uitvoeren van de door haar gekozen oplossing, die volgens de deskundige ontoereikend was. [geïntimeerde] had dan zelf de afweging kunnen maken om al dan niet een nieuwe constructie van de goot te doen aanbrengen. Van Marrum heeft niet, althans onvoldoende gesteld dat zij aan haar waarschuwingsplicht heeft voldaan. De na verschijning van de deskundigenberichten aangedragen alternatieve oplossing van een noodoverstort, acht het hof tardief.
Het hof komt aldus tot het oordeel dat Van Marrum zich niet kan beroepen op artikel
7:760 lid 2 BW en dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst die aan Van Marrum kan worden toegerekend.
5. Uitvlakken achter constructie t.b.v. de boeidelen
5.21
De deskundige constateert weliswaar dat het aangebrachte Trespa er netjes uitziet, maar dat op enkele plaatsen ongelijkheid in het vlak zichtbaar is bij de Trespa panelen of dat aansluitnaden tussen de Trespa panelen niet recht lopen. Hier is onvoldoende aandacht geschonken aan de vlakheid van de ondergrond. De deskundige adviseert om het Trespa uit te lijnen door de ‘achterconstructie’ aan te passen. Indien de achterconstructie onvoldoende vlak kan worden gemaakt, moet deze worden verwijderd en vervangen. Voor kleine verschillen kan kit/lijm worden toegepast, waarbij gelet moet worden op een nette afwerking en dat geen inwatering kan plaatsvinden.
5.22
Penta onderschrijft dat de onderconstructie vlak dient te zijn, of dat het Trespa dient te worden uitgelijnd. Zij stelt van Van Marrum te hebben begrepen dat zij de verwerkingsvoorschriften van Trespa in acht heeft genomen en dat de oneffenheden in de boeidelen, door middel van schroefjes achter de daktrim, zijn verholpen. Penta acht dit bouwtechnisch en esthetisch gezien de juiste oplossing.
5.23
Van Marrum stelt dat geen sprake is van een gebrek en dat de huidige uitvoering niets af doet aan de kwaliteit en slechts minimaal esthetisch van aard is. Zij stelt dat de norm die wordt gehanteerd conform de richtlijnen van Trespa (een naad van plusminus 10 millimeter) bijna overal wordt gehaald, maar op een incidenteel punt net niet. De oorzaak hiervoor moet worden gevonden in de ongelijke ondergrond. Uit rov 5.5 volgt dat het hof moet ingaan op specifieke bezwaren van Van Marrum, als deze een voldoende gemotiveerde betwisting van de juistheid van de zienswijze van de deskundige inhouden. Naar het oordeel van het hof is van een voldoende gemotiveerde betwisting geen sprake. Van Marrum betwist immers niet dat de afwerkingsnorm van Trespa niet overal wordt gehaald, maar wijt dit aan de ongelijke ondergrond. Voor zover dit verweer moet worden aangemerkt als een beroep op artikel 7:760 lid 2 BW, in die zin dat ook hier de ondeugdelijke uitvoering van het werk voor rekening van [geïntimeerde] moet komen omdat dit te wijten is aan een gebrek in de ondergrond, overweegt het hof dat voor een geslaagd beroep op dat artikel tevens is vereist dat Van Marrum heeft voldaan aan haar in artikel 7:754 BW bedoelde waarschuwingsplicht of anderszins met betrekking tot de betreffende gebreken niet in deskundigheid of zorgvuldigheid tekort is geschoten. Gesteld noch gebleken is dat Van Marrum [geïntimeerde] er op heeft gewezen dat de ondergrond onvoldoende vlak was om de Trespa panelen overal conform de verwerkingsvoorschriften van Trespa aan te brengen en wat de gevolgen hiervan zouden kunnen zijn.
De stelling van Van Marrum dat zij hier al herstelwerkzaamheden heeft verricht, kan haar ook niet baten, nu de deskundige tot het oordeel is gekomen dat dit herstel niet voldoende was. Het hof komt ook hier tot het oordeel dat sprake is van een gebrek, althans dat Van Marrum zich niet kan beroepen op artikel 7:760 lid 2 BW en dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst die aan Van Marrum kan worden toegerekend.
6. Zinkwerk goot voorzijde
5.24
De deskundige stelt dat de hoeken van de goot niet waterdicht zijn en moeten worden vervangen c.q. over voldoende hoogte moeten worden dicht gesoldeerd. De aansluitingen in de gootelementen moeten over de volledige hoogte aan elkaar worden gesoldeerd. Het kitwerk in de goot moet worden verwijderd. De opstand van de goot aan de dakzijde moet hoger zijn dan de rand van de goot zodat bij een verstopte hemelwaterafvoer het water over de rand van de goot loopt en niet de constructie in. De deskundige verwijst naar hetgeen ten aanzien van het door hem gestelde gebrek onder 3 hiervoor is opgemerkt.
5.25
Penta stelt ook hier dat de bestaande constructie ondeugdelijk is en dat zij van Van Marrum heeft vernomen dat zij melding heeft gemaakt van deze ondeugdelijke situatie.
5.26
Van Marrum stelt dat bij gebrek aan ruimte, de afvoeren niet hoger konden worden geplaatst. Het gebrek zit in de constructie en een aanpassing zou tot meerwerk hebben geleid. Zij heeft een noodoverstort geadviseerd om bij zware regenval of een verstopte hemelwaterafvoer te voorkomen dat het water de constructie zou in lopen.
5.27
Onder verwijzing naar rov 5.15 en 5.16 is het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] -door het plan van aanpak van Van Marrum zonder nadere motivering af te keuren- de nakoming van de verbintenis door Van Marrum heeft verhinderd. Daarmee is [geïntimeerde] in schuldeisersverzuim komen te verkeren. Voor zover al sprake zou zijn van verzuim van Van Marrum, dan is dat op 18 maart 2016 geëindigd. Als samenhangend met het gestelde gebrek 3 is ook ten aanzien van dit gebrek geen sprake van een tekortkoming, nu gesteld noch gebleken is dat nakoming niet reeds blijvend onmogelijk was op 18 maart 2016 en Van Marrum niet (meer) in verzuim verkeerde. Van een verplichting tot schadevergoeding van Van Marrum kan voor dit gestelde gebrek dan ook geen sprake zijn, voor zover het betreft de periode vanaf 18 maart 2016. Grief IV slaagt in zoverre.
Onder verwijzing naar rov 5.17 oordeelt het hof dat,indien en voor zover als gevolg van het zinkwerk van de goot aan de voorzijde gevolgschade mocht zijn ontstaan die toegerekend kan worden aan de periode vóór 18 maart 2016, Van Marrum daarvoor wel aansprakelijk is; in dat geval is schade ontstaan door een toerekenbare tekortkoming van Van Marrum, welke schade niet meer ongedaan kon worden gemaakt door het herstel van de tekortkoming. Ter voorkoming van die schade was herstel op 18 maart 2016 al blijvend onmogelijk (art. 6:74 BW) en speelt verzuim geen rol.
Schadevergoeding/kosten van herstel
5.28
Nu het hof met betrekking tot de gebreken 1, 2, 4, en 5 tot het oordeel is gekomen dat sprake is van toerekenbare tekortkomingen door Van Marrum en de hiertegen gerichte grieven (ten dele) falen, is Van Marrum gehouden de schade die [geïntimeerde] daardoor lijdt te vergoeden. Als uitgangspunt geldt daarvoor de begroting van de deskundige, die als bijlage 4 aan het deskundigenrapport van 26 april 2018 is gehecht.
5.29
Terecht wijst Van Marrum er op dat de optelling door de deskundige van het aantal arbeidsuren niet juist is. Er wordt gerekend met 202,9 uren, terwijl het hof op 163,49 uren komt. Gerekend met het door de deskundige gehanteerde uurtarief van € 40,- brengt dit het arbeidsloon op € 6.539,60. Ook de optelling van de materiaalkosten is niet juist en moet zijn € 1.346,69. De overige bezwaren tegen de begroting (dat geen arbeidskosten aan afvalcontainers verbonden zijn, dat er dubbeltellingen zijn en dat ten onrechte rekening is gehouden met staartkosten, nu deze al zijn opgenomen in het uurtarief van de aannemer) vormen naar het oordeel van het hof een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de juistheid van de zienswijze van de deskundige, als bedoeld in rov 5.5.
In rov 5.16/5.17 en 5.27 heeft het hof reeds geoordeeld dat van een verplichting tot schadevergoeding van Van Marrum voor de gestelde gebreken 3 en 6, behoudens voor lekkageschade die al voor 18 maart 2016 is ontstaan, geen sprake kan zijn, zodat het door de deskundige hiervoor genoemde bedrag van € 4.789,78 in mindering dient te strekken op het door de deskundige begrote bedrag.
Daarmee dient Van Marrum aan [geïntimeerde] een bedrag van € 8.141,93 inclusief BTW [3] aan (vervangende) schadevergoeding te voldoen. In zoverre slaagt grief XI.
Contractuele boete overschrijding bouwtermijn
5.3
Van Marrum stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van overschrijding van de bouwtijd, waardoor [geïntimeerde] aanspraak kan maken op de gefixeerde schadevergoeding van artikel 11 van de COVO 2010.
5.31
Op grond van artikel 11 lid 6 van de COVO 2010 is de ondernemer bij overschrijding van de overeengekomen bouwtijd aan de consument een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd van € 40,- per kalenderdag tot de dag waarop het werk aan de consument wordt opgeleverd. Als eerste moet de vraag worden beantwoord of sprake is van een overeengekomen bouwtijd. Het hof komt tot ontkennende beantwoording hiervan. In de aannemingsovereenkomst, noch nadien is een bouwtijd overeengekomen. Het hof komt, in afwijking van de rechtbank, tot het oordeel dat 5 februari 2016 niet als zodanig valt aan te merken, nu Van Marrum in het e-mail bericht van 30 januari 2016 weliswaar schrijft dat ‘komende dinsdag’ de laatste werkzaamheden worden uitgevoerd, maar in diezelfde e-mail ook meedeelt dat ‘de afdekker van de loggia boven de garage’ nog niet is geleverd en dat deze gemonteerd zal worden na binnenkomst. Van een overeengekomen bouwtermijn kan in die situatie niet worden gesproken. Vervolgens blijven partijen tot 18 maart 2016 corresponderen over de werkzaamheden en afronding hiervan, zonder dat daarbij een harde datum wordt genoemd. Het hof passeert daarbij ook de stelling van [geïntimeerde] dat de boete zelfs al is ingegaan op 14 december 2015. Hoewel AREA08 in de brief van 25 januari 2016 aanspraak maakt op de boete vanaf 14 december 2015, als het werk niet uiterlijk in die week zou zijn afgerond, blijkt uit de correspondentie nadien dat dit standpunt niet is gehandhaafd. Bovendien kon AREA08 ook niet eenzijdig een overeengekomen bouwtermijn bepalen. Nu geen bouwtijd is overeengekomen, kan van overschrijding daarvan ook geen sprake zijn. Grief XII slaagt derhalve.
Gevolgschade en verwijzing naar schadestaatprocedure
5.32
Van Marrum maakt bezwaar tegen de toegewezen verklaring voor recht voor alle gevolgschade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Zij stelt dat gevolgschade niet aannemelijk is gemaakt. Als dat wel zou zijn gedaan, dan had de schade ook begroot kunnen worden, nu het gaat om werkzaamheden die in 2015, begin 2016 zijn uitgevoerd en Van Marrum na februari 2016 geen werkzaamheden meer heeft verricht omdat haar dat niet werd toegestaan. Verder betwist Van Marrum het causaal verband tussen de door [geïntimeerde] gepretendeerde schade en haar werkzaamheden.
5.33 [geïntimeerde] stelt dat vaststaat dat zij gevolgschade heeft geleden, waaronder begrepen, maar niet beperkt tot vocht-/lekkageschade. Zij verwijst naar het door haar als productie 1 bij memorie van antwoord overgelegde rapport van Top Expertise van
7 april 2020. De totaal begrote gevolgschade bedraagt volgens Top Expertise € 83.094,70 inclusief BTW, waarbij de volgende posten zijn benoemd:
A) Herstel bouwkundige gevolgschade € 20.849,02 (welke post ziet op de door de deskundige BCN reeds vastgestelde schade)
B) Indirecte gevolgschade € 62.245.68.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep werd het hof duidelijk dat [geïntimeerde] de schadestaatprocedure inmiddels aanhangig heeft gemaakt, waarbij zij een bedrag van ruim € 300.000,- aan gevolgschade heeft gevorderd.
5.34
In artikel 612 Rv is bepaald dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, voor zover hem dit mogelijk is, de schade begroot in het vonnis. Indien begroting in het vonnis niet mogelijk is, spreekt hij een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat. Het hof is van oordeel dat mede gezien het tijdsverloop sinds de laatste werkzaamheden van Van Marrum, het mogelijk is de eventuele gevolgschade in deze procedure te begroten. Dit staat in de weg aan een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Aan een eventueel al begonnen schadestaatprocedure ontvalt daarmee de grondslag. Grief X slaagt.
5.35
[geïntimeerde] moet feiten aanvoeren waaruit aannemelijk wordt dat sprake is van gevolgschade, voortvloeiend uit de hiervoor genoemde gebreken 1, 2, 4 en 5, en gevolgschade door de gebreken 3 en 6 voor zover toe te rekenen aan de periode vóór 18 maart 2016. Dat de schade na 18 maart 2016 mogelijk is opgelopen, dient voor rekening van [geïntimeerde] te blijven. Het is immers haar eigen keuze geweest om Van Marrum na die datum niet meer in de gelegenheid te stellen herstelwerkzaamheden te verrichten en door ook overigens geen herstelwerkzaamheden uit te (doen) voeren, zulks in afwijking van het uitdrukkelijke advies van de deskundige, zoals opgenomen in rov 3.13.
5.36
Tevens dient [geïntimeerde] aan te tonen dat er causaal verband bestaat tussen de tekortkoming door Van Marrum en de schade en ligt het op haar weg gegevens aan te leveren op basis waarvan de omvang van de beweerdelijk geleden gevolgschade begroot kan worden.
5.37
Het hof draagt [geïntimeerde] op het in rov 5.35 en 5.36 bedoelde bewijs te leveren en daarin bedoelde gegevens aan te leveren.
5.38
Nadere beslissingen zal het hof nemen nadat genoemde bewijslevering heeft plaatsgevonden. Voor reeds genomen eindbeslissingen zal het hof het dictum aanhouden tot het te wijzen eindarrest.
incidenteel appel5.39 Tijdens de mondelinge behandeling heeft [geïntimeerde] haar eerste grief ingetrokken, zodat deze geen verdere behandeling behoeft.
factuur Van Marrum 29 juni 20155.40 In haar tweede grief komt [geïntimeerde] op tegen haar veroordeling om aan Van Marrum een bedrag van € 15.615,43, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 juli 2015, te voldoen. Zij stelt zich primair op het standpunt dat zij voor het ondeugdelijke c.q. gebrekkige werk van Van Marrum geen vergoeding heeft te betalen, zodat de vordering in reconventie had moeten worden afgewezen. Daarbij komt dat Van Marrum niet alle werkzaamheden heeft verricht en niet alle materialen heeft geleverd. [geïntimeerde] verwijst naar het overzicht (productie 4), waaruit exact de wel en niet geleverde werkzaamheden en materialen blijken. Hieruit volgt dat [geïntimeerde] te veel heeft betaald aan Van Marrum en subsidiair nog recht heeft op terugbetaling van een bedrag ad € 1.923,90 ex. BTW oftewel € 2.140,23 incl. BTW wegens onverschuldigde betaling. Daarmee heeft de rechtbank derhalve een te hoog bedrag toegewezen.
5.41
Van Marrum stelt, naar het oordeel van het hof terecht, dat de redenering van [geïntimeerde] mank gaat. Nu [geïntimeerde] (vervangende) schadevergoeding heeft gevorderd en krijgt toegewezen en een vergoeding voor gevolgschade heeft gevorderd, laat dat haar betalingsverplichting van de factuur van Van Marrum onverlet.
5.42
Het hof kan [geïntimeerde] evenmin volgen in haar stelling dat Van Marrum te veel zou hebben gefactureerd, althans werkzaamheden en materialen zou hebben gefactureerd die niet zijn verricht c.q. geleverd. Niet alleen heeft de deskundige in zijn eerste rapport op de door de rechtbank gestelde vraag B geantwoord dat alle werkzaamheden in de overeenkomst tussen partijen van 21 april 2015 waarvoor opdracht is gegeven zijn uitgevoerd, [geïntimeerde] laat verder na haar stelling voldoende feitelijk te onderbouwen. Zo stelt [geïntimeerde] in hoger beroep andere punten die niet zouden zijn uitgevoerd dan bij de rechtbank en heeft Van Marrum onweersproken gesteld dat [geïntimeerde] over de drie in hoger beroep naar voren gebrachte punten nimmer heeft geklaagd en dat zij de factuur van 29 juni 2015 destijds zonder inhoudelijke bezwaren heeft behouden.
Ten slotte geldt dat partijen een vaste aanneemsom hebben afgesproken, wat betekent dat minderwerk niet (per definitie) leidt tot korting op de aanneemsom, als dat niet is overeengekomen. De conclusie van het hof is dat de grief faalt, waarbij ook de proceskostenveroordeling in reconventie van de rechtbank in stand dient te blijven.
5.43
Voor reeds genomen eindbeslissingen zal het hof het dictum aanhouden tot het te wijzen eindarrest. De beslissing omtrent de proceskosten zal eveneens worden aangehouden tot het te wijzen eindarrest.

6.De beslissing

In principaal appel:

Het hof draagt [geïntimeerde] op bewijs te leveren als bedoeld in rov 5.35 en 5.36.
Het hof bepaalt dat,
  • de zaak weer op de rol zal komen van 15 februari 2022 voor uitlating door [geïntimeerde] of, en zo ja op welke wijze, zij voornoemd bewijs wil leveren;
  • [geïntimeerde] , indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
  • indien [geïntimeerde] bewijs door middel van getuigen wil leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. M.M. Lorist, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te (8911 BS) Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
  • [geïntimeerde] in persoon en Van Marrum vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het beantwoorden van vragen in staat is bij het getuigenverhoor aanwezig zullen zijn om hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen te kunnen stellen;
  • [geïntimeerde] op de roldatum van 15 februari 2022 zowel het aantal voor te brengen getuigen als de verhinderdagen voor de maanden maart 2022 tot en met augustus 2022 kan opgeven, dit van
  • [geïntimeerde] de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor moet opgeven aan de wederpartij en aan de griffier van het hof (zie artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering);
  • een partij die bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wil verrichten of producties in het geding wil brengen ervoor moet zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen
In principaal en incidenteel appel
Het hof houdt verdere beslissingen aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Lorist, G. van Rijssen en O.E. Mulder en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 januari 2022.

Voetnoten

1.Vgl HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:279 en HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2921.
2.Is nakoming nog mogelijk (niet tijdige nakoming, herstelbare ondeugdelijke nakoming), dan groeit de niet-nakoming eerst uit tot een tekortkoming, wanneer de schuldenaar in verzuim is gebracht. (MvAII, Parl.Gesch.BW Inv. 3,5 en 6 Boek 6, p. 1250, HR 20 september 1996, NJ 1996/748)
3.Loon 163,49 x € 40,- = € 6.539,60 alg. kosten 5% € 307,68