Uitspraak
25 april 2022
[plaats](hierna: verzoekers)
De procedure
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Op 25 april 2022 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de erven van [erflater] tegen raadsheer mr. A.J.H. van Suilen. Dit verzoek volgde na een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, die de zaak had verwezen naar het Gerechtshof voor verdere behandeling. De verzoekers waren van mening dat de raadsheer partijdig was, omdat hij zich tijdens de zitting alleen wilde richten op een specifiek onderdeel van de rechtsstrijd en niet alle door hen aangedragen beroepsgronden zou behandelen. Ze voerden aan dat de raadsheer in strijd met de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door het geschil uit te breiden met een vraag over de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
De wrakingskamer oordeelde dat de raadsheer zich aan de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad had gehouden en dat het verschil in opvatting over de omvang van het juridische geschil na verwijzing geen grond biedt voor het oordeel dat er sprake is van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval waren er geen objectieve aanwijzingen voor de vrees van vooringenomenheid van de verzoekers. Het verzoek tot wraking werd daarom afgewezen.
De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.