In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Woudenberg. De zaak betreft een geschil over de proceskostenvergoeding in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 250.000, welke waarde later werd verlaagd naar € 229.000 na bezwaar van belanghebbende. De rechtbank Midden-Nederland had de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Belanghebbende ging in hoger beroep omdat hij het niet eens was met de matiging van de proceskostenvergoeding door de heffingsambtenaar. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de forfaitaire regeling rechtvaardigden. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de heffingsambtenaar om bijzondere omstandigheden aan te tonen bij het matigen van proceskostenvergoedingen.