ECLI:NL:GHARL:2022:3225

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
21/00481
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Woudenberg. De zaak betreft een geschil over de proceskostenvergoeding in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 250.000, welke waarde later werd verlaagd naar € 229.000 na bezwaar van belanghebbende. De rechtbank Midden-Nederland had de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Belanghebbende ging in hoger beroep omdat hij het niet eens was met de matiging van de proceskostenvergoeding door de heffingsambtenaar. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een afwijking van de forfaitaire regeling rechtvaardigden. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de heffingsambtenaar om bijzondere omstandigheden aan te tonen bij het matigen van proceskostenvergoedingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00481
uitspraakdatum: 26 april 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 februari 2021, nummer UTR 20/1307, ECLI:NL:RBMNE:2021:701, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Woudenberg(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak aan de [adres1] 34 te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 250.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar de waarde verminderd tot € 229.000 en de opgelegde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd. De heffingsambtenaar heeft een proceskostenvergoeding toegekend van € 398,50.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd uitsluitend voor zover een deugdelijke motivering ontbreekt van de matiging van de proceskostenvergoeding voor de hoorzitting en de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar in stand gelaten.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord C.C.H. Lampen en L.H.G.M Driessen, als de gemachtigden van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft Previcus B.V. (hierna gemachtigde) gemachtigd om bezwaar te maken, beroep en hoger beroep in te stellen ter zake van voornoemde WOZ-beschikking en ter zake van de in dat kader toegekende proceskostenvergoeding.
2.2.
Het bezwaar van belanghebbende is op de telefonische hoorzitting van 27 november 2019 (nagenoeg) gelijktijdig behandeld met bezwaren over de WOZ-waarde van andere objecten. In totaal zijn 38 bezwaarschriften behandeld, waarvan 25 bezwaarschriften gegrond zijn verklaard. De hoorzitting over deze objecten heeft ongeveer anderhalf uur geduurd.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar de vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak verminderd. Verder heeft de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 398,50. Daarvan heeft een bedrag van € 261 betrekking op het indienen van het bezwaarschrift, € 130,50 betrekking op het bijwonen van de hoorzitting en € 7 voor de kadastrale uittreksels.
2.4.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd uitsluitend voor zover een motivering ontbreekt ten aanzien van de matiging van de vergoeding voor proceskosten voor de hoorzitting, en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar in stand blijven. De Rechtbank heeft geoordeeld dat op basis van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding kon matigen naar 0,5 punt voor het verschijnen bij een hoorzitting. Hiertoe heeft de Rechtbank onder meer overwogen:
“Het bezwaar van eiser is samen met andere bezwaren, in totaal 38 bezwaren, tijdens een hoorzitting besproken. Volgens verweerder heeft de hoorzitting in totaal ca 90 minuten geduurd. Er is geen tijd bijgehouden per besproken zaak. Eiser heeft tegen de duur van de hoorzitting geen gronden gericht, zodat de rechtbank van 90 minuten uitgaat. Omgerekend betekent dit dat elke zaak circa 2 minuten heeft geduurd. Verder houdt de rechtbank rekening met een voorbereidingstijd per zaak van gemiddeld 25 minuten. In totaal wordt er dus van uitgegaan dat er 27 minuten per bezwaarzaak is besteed. Er zijn 25 gegronde bezwaren, vermenigvuldigd met 27 minuten per zaak is in totaal 675 minuten. Aan de 25 bezwaarzaken is dus in totaal 11,25 uur besteed. Indien hiervoor 1 punt wordt toegekend, dan geldt een proceskostenvergoeding voor de hoorzitting van € 6.525,- (25 bezwaarzaken x € 261,-). Uitgaande van een forfaitaire kostenvergoeding van € 6.525,-, zou het tarief voor de gemachtigde € 580,- (incl. btw) per uur hebben bedragen. (…).”
De Rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de heffingsambtenaar opgedragen om het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

3.Geschil

In geschil is of de heffingsambtenaar voor de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase met betrekking tot het bijwonen van de hoorzitting terecht op grond van artikel 2, lid 3, van het Bpb, is afgeweken van de forfaitaire regeling.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt dat de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase niet gematigd had mogen worden door de heffingsambtenaar, omdat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Bpb. Belanghebbende heeft de uitgangspunten waarvan de Rechtbank veronderstellenderwijs vanuit is gegaan gemotiveerd betwist. Zo heeft belanghebbende betwist dat de voorbereidingstijd van het hoorgesprek slechts 25 minuten per zaak zou betreffen. Dit omdat per zaak de objectkenmerken en de daaraan gekoppelde waarden grondig worden bestudeerd, evenals de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten. Voorts worden betere referenties gezocht, geldende verordeningen bekeken en wordt er gekeken of eventuele vrijstellingen correct zijn toegepast. Ook wordt vooraf contact opgenomen met de belastingplichtige, welk gesprek al minstens 15 minuten duurt, omdat de bezwaren en het gevoel dat de belastingplichtige bij de vastgestelde waarde heeft, moeten worden doorgezet naar de heffingsambtenaar. En verder moeten de door de heffingsambtenaar voorafgaand aan de hoorzitting verstrekte of ter inzage gelegde stukken worden bestudeerd. Voorts omvatten de 38 besproken zaken ook een winkelpand van een grote supermarktketen, en een horeca-pand, waarvan de voorbereidingstijd door de Rechtbank ook fictief op 25 minuten is gesteld, terwijl daar veel meer tijd mee is gemoeid. Daarbij komt dat niet alleen het hoorgesprek, maar de gehele bezwaarfase in ogenschouw moet worden genomen bij een toets of sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat betekent volgens belanghebbende dat de Rechtbank op basis van onjuiste aannames, en dus ten onrechte, constateert dat belanghebbende een uurtarief van € 580 vergoed zou krijgen. Belanghebbende is van mening dat in deze geen sprake is van bijzondere omstandigheden en concludeert in onderhavige zaak tot een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase naar het forfaitaire bedrag van het Bpb.
4.2.
Volgens de heffingsambtenaar is voor wat betreft het bijwonen van de telefonische hoorzitting wel aanleiding om af te wijken van het forfaitaire stelsel van het Bpb. Volgens de heffingsambtenaar is sprake van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, lid 3, van het Bpb, omdat het bezwaar is toegelicht op een hoorzitting waarop 38 zaken zijn behandeld in 90 minuten tijd waardoor de werkelijke kosten van rechtsbijstand lager zijn dan het forfait voor een hoorzitting. Voorts is de Rechtbank er volgens de heffingsambtenaar terecht vanuit gegaan dat het hoorgesprek voor ongeveer 2 minuten betrekking had op deze zaak, en dat met de voorbereiding van het hoorgesprek voor deze zaak rekening moet worden gehouden met ongeveer 25 minuten.
4.3.
Het Hof stelt voorop dat het Bpb in artikel 3 een aparte regeling kent voor zaken die (nagenoeg) gelijktijdig worden behandeld (samenhangende zaken). Voor zover geen sprake is van samenhangende zaken dient bij de bepaling van de kostenvergoeding in bezwaar, beroep en hoger beroep in beginsel te worden uitgegaan van de forfaitaire bedragen zoals opgenomen in het Bpb. Op grond van artikel 2, lid 3, van het Bpb, kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken van de forfaitaire bedragen.
4.4.
Uit de Nota van Toelichting bij het Bpb, Stb. 1993, 763, volgt dat de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden in het Bpb is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. De rechter kan daarom in gevallen waarin sprake is van bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding verlagen of verhogen, aldus deze toelichting. Verder wordt aldaar opgemerkt dat hierbij geen afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten. Voorts wordt benadrukt dat er werkelijk sprake moet zijn van een uitzondering. Een andersluidende uitleg van deze bepaling zou te veel afbreuk doen aan de door de wetgever in dit verband beoogde eenvoud.
4.5.
Gelet op deze toelichting dient de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden terughoudend te worden toegepast (HR 8 april 2011, 10/00652, ECLI:NL:HR:2011:BQ0415 en HR 25 september 2015, nr. 14/04107, ECLI:NL:HR:2015:2794). Voor een afwijking van de forfaitaire regeling is aanleiding als het voor elke individuele zaak vasthouden aan die regeling leidt tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft (HR 9 oktober 2015, nr. 14/04108, ECLI:NL:HR:2015:2990). Daarbij dient in aanmerking te worden genomen de omstandigheid dat de vergoedingen op grond van het Bpb het karakter hebben van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten (HR 25 september 2015, nr. 14/04107, ECLI:NL:HR:2015:2794 en HR 9 oktober 2015, nr. 14/04108, ECLI:NL:HR:2015:2990).
4.6.
De bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Bpb, rust op de heffingsambtenaar.
4.7.
Zoals gememoreerd, bestaat voor een afwijking van de forfaitaire regeling aanleiding als het voor elke individuele zaak vasthouden aan die regeling leidt tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft (HR 9 oktober 2015, nr. 14/04108, ECLI:NL:HR:2015:2990). Het Hof is van oordeel dat met “een vergoeding” wordt gedoeld op de totale vergoeding waarop volgens de forfaitaire regeling recht zou bestaan. Een minutieus onderzoek naar de redelijkheid van de vergoeding per proceshandeling, zoals de Rechtbank heeft uitgevoerd, zou naar het oordeel van het Hof te veel afbreuk doen aan de eenvoud die de wetgever met het Bpb heeft beoogd.
4.8.
In de onderhavige zaak is uitsluitend in geschil of in de bezwaarfase sprake was van een vergoeding die de met de daadwerkelijk verleende diensten in redelijkheid gemoeide kosten ver overtreft. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar, in het licht van de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet de feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die deze conclusie rechtvaardigen. Ook een andere bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Bpb, is niet aannemelijk gemaakt. Het Hof ziet daarom geen aanleiding om de proceskostenvergoeding op grond van bijzondere omstandigheden te matigen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Bpb vast op € 538 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 1  € 269), en € 541 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,5  € 541). Wat betreft de wegingsfactor: zie de richtsnoer proceskostenvergoeding, onderdeel 1.2.3., c, opgenomen in de uitspraak van het Hof van 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskostenvergoeding in beroep en de vergoeding van het griffierecht,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar uitsluitend met betrekking tot de beslissing omtrent de proceskosten,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van bezwaar van belanghebbende tot een bedrag van € 538,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van het hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 541, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Harthoorn, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. R.A.V. Boxem
(P.W.L. van den Bersselaar)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 april 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.