ECLI:NL:GHARL:2022:3176

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
200.298.037/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en onderzoek naar omgangsregeling tussen vader en kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2022 een tussenbeschikking uitgesproken in hoger beroep inzake het ouderlijk gezag en de omgangsregeling tussen de vader en zijn kinderen. De moeder, die de verzoeker in hoger beroep is, heeft ernstige angst voor de vader, die in het verleden is veroordeeld voor geweldsmisdrijven en psychische problemen heeft. De vader heeft geen openheid van zaken gegeven over zijn psychische gesteldheid, wat de zorgen van de moeder versterkt. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen zal worden belast, omdat gezamenlijk gezag in haar situatie onaanvaardbare risico's met zich meebrengt. De vader heeft verzocht om een opstartende omgangsregeling, maar het hof heeft besloten dat nader onderzoek door de raad voor de kinderbescherming noodzakelijk is om de mogelijkheden voor omgang te onderzoeken. De raad zal uiterlijk op 19 augustus 2022 rapporteren over de situatie en de omgangsregeling. De beslissing over de omgang wordt aangehouden totdat het rapport van de raad is ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.037/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 171104)
beschikking van 19 april 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
en
[verweerster],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.M. Bakker te Heerenveen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 28 juli 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 16 augustus 2021 met productie(s);
- een journaalbericht namens de vader van 25 augustus 2021 met productie(s);
- een journaalbericht namens de vader van 9 september 2021 met productie(s);
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht namens de vader van 16 maart 2022 met productie(s);
- een journaalbericht namens de vader van 17 maart 2022 met productie(s).
2.2
Op 24 maart 2022 is [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 24 maart 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen. De moeder is bijgestaan door haar advocaat, de vader is bijgestaan door mr. R.A. van den Heuvel. Mr. Van den Heuvel heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Mr. Loonstein is korte tijd aanwezig geweest via een beeldverbinding.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012,
over wie de ouders tot de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenden.
3.2
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder. In 2018 is er voor het laatst een begeleid omgangsmoment geweest tussen de vader en de kinderen.
3.3
Op 4 juli 2018 is de vader veroordeeld tot een gevangenisstraf van 408 dagen voor onder andere poging tot zware mishandeling van een psychiatrisch arts op 10 mei 2017. In de zomer van 2018 is de vader vrijgekomen. Nadien is de vader nogmaals strafrechtelijk veroordeeld (voor vernieling) en is hij opgenomen geweest bij het [naam1] en (met een zorgmachtiging) op de Forensisch Psychiatrische Afdeling te [plaats1] en/of te [woonplaats1] . Vanaf mei 2021 verbleef de vader voor resocialisatie in het fasehuis [naam2] en sinds september 2021 huurt de vader een eigen woning met een proef-wooncontract bij [naam3] . De vader onderhoudt sindsdien contact met casemanagers van [naam4] en krijgt eenmaal per 14 dagen depotmedicatie.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover hier van belang, bepaald dat de moeder voortaan alleen met de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zal zijn belast en de vader het recht op omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ontzegd.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op het ouderlijk gezag en de omgang. De vader verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder om te bepalen dat zij alleen wordt belast met het ouderlijk gezag over de kinderen af te wijzen, alsmede – na wijziging ter zitting – een opstartende (begeleide) zorg-/contactregeling vast te stellen van eerst een paar uur per veertien dagen en opbouwend naar een weekend per veertien dagen. Subsidiair vraagt de vader om een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming (de raad).
4.3
De moeder vraagt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De moeder voert aan dat zij jarenlang het slachtoffer is geweest van ernstige mishandelingen door de vader. Zij heeft heel veel angst voor hem, de onderlinge verstandhouding tussen hen is ernstig verstoord en iedere communicatie ontbreekt. Overleg is niet mogelijk. Bij de vader is sprake van een geestesstoornis; hij is psychotisch. Omdat de vader geen openheid van zaken geeft is het onduidelijk in hoeverre hij succesvol is behandeld voor zijn psychische problematiek. De moeder heeft een posttraumatische stressstoornis, op basis van psychische en lichamelijke mishandeling door de vader.
5.3
De vader stelt dat hij de moeder en de kinderen nooit heeft bedreigd en dat er geen sprake is geweest van fysieke of mentale mishandeling. Zijn wanen kunnen angst hebben veroorzaakt bij de moeder, maar het gaat inmiddels goed met de vader en hij is stabiel. Hij kan een goede en verantwoorde vader zijn voor de kinderen en overleg is mogelijk met hem. De vader is bereid de relatie met de moeder te verbeteren.
5.4
Niet in geschil is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden zoals de rechtbank onder punt 3.6 van de bestreden beschikking heeft overwogen. Het hof is het eens met die overweging en maakt die tot de zijne.
5.5
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen over het ouderlijk gezag, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten. Het hof vindt dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen door het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen en de moeder alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de kinderen. Het hof overweegt daartoe het volgende.
5.6
Gelet op de overgelegde stukken en wat de moeder gemotiveerd heeft aangevoerd over het trauma wat de vader haar heeft aangedaan en dat zij nog steeds bang voor hem is, is het voor het hof aannemelijk dat van de moeder niet kan worden gevergd om samen met de vader het ouderlijk gezag over de kinderen in te vullen. De vader heeft de moeder (psychisch) mishandeld en zij heeft daardoor een posttraumatische stressstoornis opgelopen. Er is geen communicatie en geen samenwerking tussen de ouders.
Uit de Pro Justitia rapportage van 18 mei 2018 (zoals die blijkt uit het strafvonnis van 4 juli 2018) volgt onder andere dat bij de vader vanaf eind 2016/begin 2017 sprake is geweest van periodes met bizarre opvattingen, opmerkelijk gedrag en oordeels- en kritiekstoornissen, te duiden als psychotische episodes, waarbij hij, in ieder geval bij momenten, licht psychotisch decompenseert. De psycholoog zoekt de oorzaak in een overschreden draagkracht en de psychiater volstaat met het benoemen van een aantal mogelijkheden, waaronder stressvolle levensomstandigheden, waardoor dit kan zijn ontstaan. In het reclasseringsrapport van 14 juni 2018 (ook slechts kenbaar vanuit het strafvonnis) staat dat er bij de vader weinig probleembesef of zelfinzicht is en dat samenwerking met hem niet of zeer beperkt mogelijk is. Na zijn vrijlating in de zomer van 2018 gaat het nog steeds niet goed met de vader. Hij wordt meerdere keren opgenomen in een psychiatrische instelling en er wordt zelfs een zorgmachtiging voor hem afgegeven op grond van de Wet verplichte GGZ. Ook volgt er nog een strafrechtelijke veroordeling voor vernieling. De vader laat echter na inzicht te geven in de reden en het verloop van de opnames, zijn diagnoses en zijn behandelingen. Zo blijft voor de moeder onduidelijk hoe het staat met de psychische gesteldheid van de vader, in hoeverre hij inderdaad zijn leven weer op de rit heeft en stabiel is. Dat geldt temeer nu de moeder na de vrijlating van de vader zelf geen positieve ervaringen met de vader heeft gehad. Integendeel. De vader stuurt bedreigende appjes, komt onaangekondigd op de school van de kinderen, een begeleid omgangscontact verloopt niet goed en het KKE-traject gaat door toedoen van de vader niet door. Ook is een kort geding nodig om vervangende toestemming te verkrijgen voor het aanvragen van paspoorten voor de kinderen en voor een vakantie in het buitenland. De psychiater waar de moeder in behandeling is voor haar posttraumatische stressstoornis meldt in september 2020 dat de moeder cognitieve gedragstherapie met onder andere EMDR krijgt, maar dat het angstniveau van de moeder hoog blijft doordat zij ook nu nog dreiging van de vader ervaart. Ter zitting blijkt niet van enig probleembesef of inzicht bij de vader. Hij verwijt de moeder veel en ziet niet zijn eigen aandeel. Een verbetering van de situatie tussen de ouders is gezien de opstelling van de vader niet binnen afzienbare tijd te verwachten. De omstandigheid dat de vader inmiddels zelfstandig woont, het contact met zijn familie weer is opgestart en hij is toegelaten tot een leer- werktraject, maakt niet dat de zorgen over zijn psychische gesteldheid zijn weggenomen.
5.7
Dit alles maakt dat het hof het aannemelijk vindt dat gezamenlijk gezag de moeder in een zodanige positie en stresssituatie zal brengen dat dit nadelig is voor haar functioneren als moeder van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en dus ook nadelig voor (de ontwikkeling van) de kinderen, zodat de beslissing om alleen de moeder het gezag toe te delen in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk is. Dit is ook in overeenstemming met hetgeen [de minderjarige1] graag wil. Al met al is voldaan aan de onder 5.1 genoemde criteria om het gezag van de vader niet te laten voortduren.
omgang
5.8
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter de ouder die niet met het gezag is belast het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.9
Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.1
Indien de rechter de gronden welke de met het gezag belaste ouder aanvoert om geen medewerking te verlenen aan de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling ongenoegzaam acht, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze rechterlijke gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, om zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09).
5.11
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.12
Gelet op het verleden dat partijen delen en hetgeen bij het gezag is overwogen over de (onduidelijkheid over de) psychische gesteldheid van de vader, begrijpt het hof dat de moeder zorgen heeft over de veiligheid van de kinderen bij de vader en (mede) daarom weerstand heeft tegen een omgangsregeling. [de minderjarige1] heeft bij het hof aangegeven dat hij zijn vader niet hoeft te zien, maar dat zijn zusje haar vader wel wil zien, maar alleen als [de minderjarige1] dan ook meegaat. [de minderjarige1] wil dit wel doen voor zijn zusje, maar pas over een poosje en er moet dan wel professionele begeleiding zijn. Onder die omstandigheden en mede gelet op het feit dat in het algemeen geldt dat omgang met beide ouders in het belang van kinderen is, en de ontzegging nu al bijna een jaar duurt, is het hof van oordeel dat een raadsonderzoek nodig is naar de mogelijkheden van omgang tussen de vader en zijn kinderen. Het hof wil van de raad graag weten of er (op termijn) een (begeleide) omgang kan worden opgestart tussen de vader en de kinderen, wat daarvoor de mogelijkheden en belemmeringen zijn in de persoon en de situatie van de vader, de moeder en de kinderen en welke omgang dan het meest in het belang van de kinderen zal zijn.
De raad zal worden verzocht om over het vorenstaande te adviseren en te rapporteren
uiterlijk op 19 augustus 2022.
5.13
In afwachting van het voorgaande zal iedere verdere beslissing over de omgang worden aangehouden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 mei 2021, voor zover het de beslissing over het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] betreft;
alvorens verder te beslissen over de omgangsregeling:
verzoekt de raad een nader onderzoek in te stellen als hiervoor onder 5.12 omschreven en daaromtrent
uiterlijk op 19 augustus 2022te rapporteren;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen en de raad zullen worden opgeroepen;
houdt elke nadere beslissing over de omgangsregeling aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door N.H. Zondag als griffier, en is op 19 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.