Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
In verband met het behandelen van uw bezwaarschrift tegen de afwijzingsbeschikking op het verzoek tot wijziging van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2014 van uw cliënte mevrouw [belanghebbende] , heb ik u op 9 maart 2018 en op 19 april 2018 verzocht om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van uw cliënte. U hebt niet of niet geheel aan deze informatieverzoeken voldaan.
In verband met het behandelen van het bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag 2014 van cliënte mevrouw [belanghebbende] , burgerservicenummer [nummer1] heb ik u op 27 maart 2019 en nogmaals door middel van een rappel op 18 april 2019 gevraagd om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van cliënte. U hebt niet aan dit informatieverzoek voldaan.
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.Beoordeling van het geschil
kunnenzijn. Naar het oordeel van het Hof, is de Inspecteur bij het stellen van zijn hiervoor onder 2.11 weergegeven vragen, gebleven binnen de reikwijdte van artikel 47, eerste lid, van de AWR. Anders dan belanghebbende meent, is de Inspecteur niet gehouden reeds bij het vragen om inlichtingen en gegevens nader te motiveren waarom het standpunt wordt ingenomen dat afwijking van de aangifte gerechtvaardigd is. Het Hof ziet ook in de in eerste aanleg gegeven getuigenverklaring van [naam4] (hierna: [naam4] ) geen beperking van die bevoegdheid van de Inspecteur. Het Hof – wat hier overigens ook van zij – acht, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk dat de verklaring van [naam4] zou meebrengen dat de Inspecteur reeds ten tijde van het stellen van de vragen als hiervoor – onder 2.6, 2.10 en 2.11 – bedoeld, zich uitsluitend nog op het standpunt stelde dat de opbrengsten met betrekking tot de hiervoor – onder 2.2 – bedoelde onroerende zaak uitsluitend belast zouden kunnen worden als belastbaar inkomen uit sparen en beleggen.
5.Proceskosten
6.Beslissing
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).