3.4Gelet op het voorgaande hoefde verweerder de stukken uit het derdenonderzoek dus niet in het geding te brengen. De rechtbank heeft deze stukken, die verweerder met een beroep op artikel 8:29 van de Awb in de zaak 17/4441 aan de rechtbank heeft overgelegd, daarom ter zitting ongezien aan verweerder geretourneerd.
4. In het eerste lid van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) staat:
“
Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, en, voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.”
5. In artikel 9.5, eerste tot en met derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) staat:
“1. Een voorlopige aanslag wordt door de inspecteur op verzoek herzien voor zover die voorlopige aanslag op een ander bedrag is vastgesteld dan het bedrag waarop de aanslag, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, vermoedelijk zal worden vastgesteld.
2. Ingeval een verzoek om herziening geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur dat bij een voor bezwaar vatbare beschikking, waarbij de termijn voor het instellen van bezwaar eindigt op de dag van de dagtekening van de aanslag waarmee de voorlopige aanslag wordt verrekend. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag wordt afgewezen.
3. In afwijking van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is een voorlopige aanslag niet voor bezwaar vatbaar.”.
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of, zoals hier aan de orde is, in de fase waarin bezwaar is gemaakt tegen een afwijzingsbeschikking op een verzoek tot herziening van een voorlopige aanslag, een informatiebeschikking kan worden genomen.
7. De rechtbank overweegt dat voor de IB/PVV bijzondere regels gelden voor voorlopige aanslagen. Op grond van die regels is een voorlopige aanslag niet voor bezwaar vatbaar, maar kan deze op verzoek worden herzien (zie artikel 9.5 van de Wet IB). Bij afwijzing van dat verzoek, dient verweerder een afwijzingsbeschikking te nemen, die (zie artikel 9.5, tweede lid, van de Wet IB) wel voor bezwaar vatbaar is. Met betrekking tot een dergelijke afwijzingsbeschikking zou naar het oordeel van de rechtbank op grond van de letterlijke tekst van artikel 52a van de AWR een informatiebeschikking kunnen worden genomen, omdat het in dit artikel mede gaat om ‘een te nemen beschikking’. Op grond van de tekst van artikel 52a van de AWR kan met betrekking tot een voorlopige aanslag zelf echter geen informatiebeschikking worden genomen. De rechtbank houdt het er daarom voor dat, nu de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 52a van de AWR hierover niets vermeldt, het niet de bedoeling was van de wetgever om geen informatiebeschikking te geven in de fase van een voorlopige aanslag, maar wel in de fase waarin is verzocht om herziening van een voorlopige aanslag. Naar het oordeel van de rechtbank dient ditzelfde te gelden ten aanzien van de fase waarin bezwaar is gemaakt tegen een afwijzingsbeschikking op een verzoek tot herziening van een voorlopige aanslag. Bij deze uitleg betrekt de rechtbank dat een informatiebeschikking kan worden genomen in de op de voorlopige aanslag volgende fase waarin de (definitieve) aanslag wordt vastgesteld en de eventueel daarop volgende bezwaarfase. De rechtbank betrekt tevens bij haar oordeel dat niet valt in te zien hoe een eventuele omkering van de bewijslast ten aanzien van een voorlopige aanslag op zichzelf beschouwd daadwerkelijk effect zou kunnen hebben. Dit zou alleen anders zijn indien die voorlopige aanslag zou worden gevolgd door een (definitieve) aanslag, waarvoor eveneens omkering van de bewijslast zou gelden, bijvoorbeeld als gevolg van een ten aanzien van die (definitieve) aanslag opgelegde informatiebeschikking. Daarvan uitgaande heeft de omkering ten aanzien van de voorlopige aanslag naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandige toegevoegde waarde. De rechtbank wijst er bovendien op dat de aard van de voorlopige aanslag, die wordt vastgesteld tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk wordt vastgesteld, zich moeilijk laat rijmen met omkering van de bewijslast in die vroegtijdige fase van het aanslagregelende proces. De rechtbank concludeert dan ook dat in de sfeer van de voorlopige aanslagregeling zowel ten aanzien van de oplegging, de herziening en de afwijzing van een herziening, geen informatiebeschikking kan worden genomen.
8. Ter zitting is namens verweerder gesteld dat verweerder de voorlopige aanslag, die een zelfstandige betalingsverplichting meebrengt, heeft opgelegd om de inning van de IB/PVV voor het jaar 2014 veilig te stellen. Verweerder had er daarom belang bij dat deze voorlopige aanslag in stand zou worden gelaten, reden waarom hij de onderhavige informatiebeschikking heeft genomen. De rechtbank begrijpt aldus dat aan de genomen informatiebeschikking in feite enkel een inningsbelang ten grondslag lag. Naar het oordeel maakt dit inningsbelang het bij 7. gegeven oordeel niet anders, omdat de informatiebeschikking niet ten dienste staat van de inning van belasting.
9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank de informatiebeschikking zal vernietigen.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt zowel de uitspraak op bezwaar als de informatiebeschikking.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.278 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde van € 254 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).