ECLI:NL:GHARL:2022:3040

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.294.587
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruimingsvordering huurwoning in kort geding met hennepgerelateerde attributen

In deze zaak gaat het om een ontruimingsvordering in kort geding die is ingesteld door de stichting R.K. Woningstichting Ons Huis tegen de huurders, [de huurder] c.s. De huurders hebben een woning gehuurd van Ons Huis en in januari 2021 heeft de politie hennepgerelateerde attributen aangetroffen in de berging van hun woning. Ons Huis vorderde in kort geding ontruiming van de huurwoning, omdat zij van mening was dat de huurders tekortgeschoten waren in de nakoming van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, waarna de huurders in hoger beroep gingen.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de huurders inderdaad tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen uit de huurovereenkomst. Het hof oordeelde dat de aanwezigheid van hennepgerelateerde spullen in de berging een ernstige tekortkoming vormt, die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De huurders voerden aan dat hun persoonlijke omstandigheden, zoals het belang van hun gezin en de impact op hun inkomen, moesten leiden tot afwijzing van de ontruimingsvordering. Het hof oordeelde echter dat het belang van de verhuurder bij handhaving van haar beleid en het voorkomen van drugsgerelateerde activiteiten zwaarder weegt.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de huurders veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders met betrekking tot het gebruik van de gehuurde woning en de gevolgen van het niet naleven van de huurovereenkomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.294.587
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede: 9078930)
arrest in kort geding van 19 april 2022
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [de huurder] c.s.,
advocaat: mr. G.J. Hollema,
tegen:
de stichting
R.K. Woningstichting Ons Huis,
gevestigd te Enschede,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Ons Huis,
advocaat: mr. M. Douwenga.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 13 juli 2021 hier over. De in dat arrest bepaalde enkelvoudige mondelinge behandeling heeft op 23 september 2021 plaatsgevonden. Van de zitting is een proces-verbaal gemaakt.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven met producties 1, 2 en 3;
- de memorie van antwoord met producties 15 en 16.
1.3
Vervolgens heeft Ons Huis de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1
[de huurder] c.s. huurt een woning van Ons Huis. In januari 2021 trof de politie in de berging van de woning van [de huurder] c.s. goederen en attributen aan die nodig zijn voor en gebruikt zijn bij het telen van hennepplanten. De politie heeft een henneprapport opgesteld. Ons Huis heeft vanwege deze vondst, en omdat zij van mening is dat [de huurder] c.s. de woning niet als hoofdverblijf gebruikt, in kort geding gevorderd dat [de huurder] c.s. zal worden veroordeeld om zijn huurwoning te ontruimen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Ons Huis voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [de huurder] c.s. tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en heeft de vordering tot ontruiming daarom toegewezen. [de huurder] c.s. is het daar niet mee eens. Daarom heeft hij hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De woning is inmiddels door [de huurder] c.s. ontruimd.
2.2
Het hof is het eens met de beslissing van de kantonrechter. De bezwaren van [de huurder] c.s. tegen het vonnis gaan niet op. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot die beslissing is gekomen. Bij de beoordeling gaat het hof uit van de feiten zoals de kantonrechter die heeft vastgesteld.
[de huurder] c.s. is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst
2.3
Het hof stelt vast dat [de huurder] c.s. met de eerste vijf bezwaren die hij heeft aangevoerd duidelijk maakt dat volgens hem geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst en dat, voor zover het hof vaststelt dat dat wel het geval is, die tekortkoming hem niet kan worden toegerekend, dan wel de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigt. Volgens hem had de vordering tot ontruiming daarom moeten worden afgewezen.
2.4
De kantonrechter heeft in rov. 4.3 van het vonnis van 13 april 2021 het juiste beoordelingskader geschetst. Kort gezegd komt het erop neer dat een ontruimingsvordering in kort geding alleen kan worden toegewezen wanneer met grote mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden en de ontruiming zal worden bevolen, terwijl sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht. De spoedeisendheid volgt in dit geval uit de aard van de vordering van Ons Huis en de daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden.
2.5
Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis geeft de wederpartij de bevoegdheid de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beantwoording van de vraag of de tekortkoming van voldoende gewicht is, zijn alle omstandigheden van het geval van belang.
2.6
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat Ons Huis voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [de huurder] c.s. tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst (en de algemene voorwaarden), dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is en de in kort geding gevorderde ontruiming daarom kan worden toegewezen. Het hof weegt daarbij de volgende feiten en omstandigheden mee. Uit het henneprapport van de politie van 10 februari 2021 volgt dat in de berging van het door [de huurder] c.s. gehuurde verschillende goederen en attributen zijn aangetroffen die nodig zijn voor en gebruikt zijn bij het telen van hennepplanten. [de huurder] c.s. heeft erkend dat de berging die op de politiefoto’s te zien is, de door hem gehuurde berging is. Daarmee staat vast dat in de berging van [de huurder] c.s. drugsgerelateerde spullen zijn aangetroffen. Op grond van artikel 13 van de huurovereenkomst en artikel 6.7 van de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde Algemene Huurvoorwaarden van Ons Huis (zie rov. 2.3 en 2.4 van het vonnis van 13 april 2021) is het verboden om – kort gezegd – in het gehuurde hennep, aanverwante producten of apparatuur waarmee kweek- en/of verwerkingsprocessen kunnen worden bevorderd voorhanden te hebben. De aanwezigheid van de spullen in de berging van [de huurder] c.s. is een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. In tegenstelling tot wat [de huurder] c.s. aanvoert, volgt uit genoemde bepalingen niet dat het handelen (of nalaten) van de huurder in strijd dient te zijn met artikel 11a van de Opiumwet of in zijn algemeenheid strafbaar dient te zijn om tot een tekortkoming in de huurovereenkomst te leiden. Evenmin is volgens deze bepalingen vereist dat het moet gaan om bedrijfsmatig uitgevoerde activiteiten. Voor zover [de huurder] c.s. nog heeft aangevoerd dat hij geen wetenschap had van de aard of het doel van de spullen die in zijn berging stonden, pleit hem dat niet vrij. Zelfs indien het hof dit standpunt zou volgen, is [de huurder] c.s. verantwoordelijk voor de wijze van gebruik van het gehuurde en aansprakelijk voor de gevolgen van eventueel misbruik daarvan. [de huurder] c.s. heeft, zo stelt hij, toestemming gegeven aan een derde om spullen in zijn berging op te slaan, en hij heeft die derde zelfs een sleutel van zijn berging overhandigd. [de huurder] c.s. is op grond van artikel 7:219 BW aansprakelijk voor de gedragingen van deze derde alsof het om zijn eigen gedragingen gaat.
2.7
[de huurder] c.s. heeft aangevoerd dat de tekortkoming geen ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt en dat bovendien zijn persoonlijke omstandigheden (zoals het belang van zijn gezin om in de woning te verblijven en de impact op zijn inkomen) ertoe moeten leiden dat de vordering tot ontruiming moet worden afgewezen. Het hof is het daar niet mee eens. Het belang van [de huurder] c.s. is erin gelegen dat hij (en zijn gezin), indien hij zijn woning dient te ontruimen, op straat komt te staan. Echter, het hof begrijpt dat de woning al is ontruimd en dat er feitelijk onderdak beschikbaar is. [de huurder] c.s. verblijft op dit moment bij de broer van [de huurder] . Dat de verhuurder van de huurwoning waarin zijn broer verblijft geen toestemming heeft gegeven voor het verblijf van [de huurder] c.s. in de woning en daartegen misschien handhavend zou kunnen optreden, is onvoldoende om te oordelen dat directe dakloosheid dreigt.
2.8
Tegenover het belang van [de huurder] c.s. staat het zwaarwegende belang van Ons Huis bij het handhaven van haar (zero-tolerance)beleid en daarmee bij een snelle ontruiming van de woning. Het is voor Ons Huis belangrijk dat zij naar andere huurders het signaal afgeeft dat drugsgerelateerde activiteiten in het gehuurde niet worden getolereerd. Het spreekt voor zich dat dit soort activiteiten in het gehuurde het risico op verloedering van de wijk en gevoelens van onveiligheid voor omwonenden meebrengt en dat het in dat kader van belang is dat Ons Huis voortvarend optreedt. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de tekortkoming dan ook (voorshands) de ontbinding en weegt het belang van [de huurder] c.s. daarnaast onvoldoende op tegen het belang van Ons Huis bij ontruiming van het gehuurde. De stelling van [de huurder] c.s. dat de ontruiming van negatieve invloed is op zijn inkomen, is een omstandigheid die onvoldoende meeweegt om tot een ander oordeel te komen. Evenmin kunnen de overige omstandigheden die [de huurder] c.s. heeft aangevoerd tot een andere uitkomst leiden.
2.9
Het hof acht het, net als de kantonrechter, aannemelijk dat de bodemrechter vanwege voornoemde feiten en omstandigheden in een eventuele bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst (voor zover de huurovereenkomst dan niet al buitengerechtelijk is ontbonden) en ontruiming van het gehuurde zal toewijzen. De beoordeling van de vraag of [de huurder] c.s. de woning al dan niet als hoofdverblijf gebruikt(e) en (ook) daarom is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst kan dan ook achterwege blijven. Het belang van Ons Huis om verdere achteruitgang van de wijk tegen te gaan brengt verder mee dat sprake is van een zodanig spoedeisend belang bij ontruiming van het gehuurde, dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht. Net als de kantonrechter is het hof van oordeel dat de door Ons Huis gevorderde ontruiming kan worden toegewezen. De in eerste aanleg uitgesproken proceskostenveroordeling kan dan ook in stand blijven.
Geen bewijsopdracht
2.1
Als uitgangspunt geldt, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Er is niet voldoende gesteld of gebleken dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat daarom aan het bewijsaanbod van [de huurder] c.s. voorbij.

3.De slotsom

Het hoger beroep van [de huurder] c.s. slaagt niet. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [de huurder] c.s. zal, als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Ons Huis worden begroot op € 772,00 aan griffierecht en op € 2.228,00 (2 punten x tarief II) voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel te Enschede van 13 april 2021;
veroordeelt [de huurder] c.s. hoofdelijk (zodat als de een heeft betaald, de ander bevrijd is van betaling) in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ons Huis vastgesteld op € 772,00 aan griffierecht en op € 2.228,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest, voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, S.C.P. Giesen en C. Hoogland en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.