In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 maart 2021. De rechtbank had de waarde van de onroerende zaak, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 2.162.000, in goede justitie vastgesteld op € 2.000.000. De onroerende zaak betreft een voorziening voor beschermd wonen, waar 26 mensen met een licht verstandelijke beperking en bijkomende problematiek wonen. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en een taxatierapport. Belanghebbende, de Stichting die de onroerende zaak gebruikt, was het niet eens met de vastgestelde waarde en had beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep gegrond verklaarde. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 16 maart 2022 zijn beide partijen gehoord. Het Hof heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde (GVW) zoals bedoeld in de Wet WOZ. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de door hem gehanteerde restwaardes en levensduur van de installaties niet onredelijk zijn. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.