ECLI:NL:GHARL:2022:2580

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
200.260.310
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude en tegenbewijs in schadevergoeding na auto-ongeluk

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de vraag centraal of ASR Schadeverzekering N.V. verplicht is om schadevergoeding te betalen aan [appellante] na een ongeluk met haar Volkswagen Passat, die allrisk bij ASR verzekerd was. ASR heeft zich in haar verweer beroepen op artikel 6 lid 5 van de algemene voorwaarden en artikel 7:941 lid 5 BW, waarin staat dat het recht op uitkering vervalt als de verzekerde opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt. Het hof heeft in een eerder tussenarrest vastgesteld dat ASR voorshands heeft aangetoond dat [appellante] in samenwerking met haar neef [naam1] een auto heeft aangeschaft met de intentie om een hogere schadevergoeding te verkrijgen dan de aankoopprijs door middel van een geënsceneerd ongeluk.

Tijdens het getuigenverhoor heeft [appellante] geprobeerd tegenbewijs te leveren, maar het hof oordeelt dat zij hierin niet is geslaagd. Haar verklaringen over de aankoopprijs van de auto waren te vaag en bevestigden eerder het door ASR geschetste scenario van verzekeringsfraude. Het hof concludeert dat [appellante] opzettelijk ASR heeft misleid door onjuiste informatie te verstrekken over de aankoop van de auto. Hierdoor is het recht op uitkering vervallen, en wordt de vordering van [appellante] afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.260.310
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 6427356)
arrest van 5 april 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. Ü. Arslan,
tegen:
de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: ASR,
advocaat: mr. E.J.A.A. van Dal.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 6 april 2021 (waarvan de koptekst op pagina 2 en verder per abuis 6 april 2020 vermeldt). Het verdere verloop blijkt uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor van [appellante] van 20 oktober 2021.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

Inleiding
2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of ASR aan [appellante] de schade moet vergoeden die zij heeft geleden als gevolg van een ongeluk met haar Volkswagen Passat (hierna: de auto), die [appellante] allrisk bij ASR had verzekerd. ASR heeft zich als verweer daarbij, onder andere, beroepen op artikel 6 lid 5 van de toepasselijke algemene voorwaarden en artikel 7:941 lid 5 BW. Volgens dat laatste artikel vervalt het recht op uitkering als [appellante] met opzet tot misleiding aan ASR niet alle inlichtingen en bescheiden heeft verschaft die van belang zijn om te beoordelen of ASR aan haar moet uitkeren, behalve voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt.
2.2.
In het tussenarrest van 6 april 2021 heeft het hof als volgt geoordeeld. ASR heeft voorshands aangetoond dat zich een scenario heeft voorgedaan waarbij [appellante] in samenwerking met haar neef [naam1] (als deel van een grotere groep steeds dezelfde personen die bij herhaling betrokken zijn bij dubieuze verzekeringsclaims) voor een schappelijke prijs een geïmporteerde schadeauto heeft gekocht, deze vervolgens allrisk heeft verzekerd, om vervolgens door een geënsceneerde total loss aanrijding van de verzekering een hoger bedrag dan de aankoopprijs uitgekeerd te krijgen. Daarbij heeft [appellante] opzettelijk ASR onjuist ingelicht over de aankoop van de auto, in het bijzonder over de koopprijs, om ASR daardoor tot uitkering te bewegen.
2.3.
Het hof kwam tot dat oordeel, omdat de verklaringen van [appellante] over de aankoop en aankoopprijs te vaag waren om overtuigend te zijn, mede gezien het feit dat de aankoop van deze eerste – dure – auto, waarbij al haar spaargeld in contanten zou zijn gebruikt, een bijzondere gelegenheid moet zijn geweest. Ook het feit dat de verkoper geen precieze verkoopprijs kan of wil geven heeft voor het hof bijgedragen aan de twijfels of de verkoop zo is gegaan als door [appellante] geschetst. De tegenstrijdigheid in de verklaringen van [appellante] en [naam1] over zijn aanwezigheid bij de aankoop onderbouwen het door ASR geschetste scenario verder. Hetzelfde geldt voor het feit dat [naam1] zich vervolgens in de afwikkeling van de schade mengt, in samenhang met de betrokkenheid van [naam1] bij een andere bij dit hof aanhangige zaak [1] , waarover partijen zich hebben kunnen uitlaten.
2.4.
[appellante] is toegelaten om tegenbewijs te leveren tegen het voorshands bewezen geachte feit dat zij over de aankoop van de auto onjuiste verklaringen heeft gedaan met het opzet ASR te misleiden. [appellante] heeft daarvoor alleen zichzelf als getuige doen horen.
De waardering van het tegenbewijs
2.5.
Het hof oordeelt dat [appellante] niet geslaagd is in dit tegenbewijs. [appellante] blijft te vaag in haar verklaringen op het cruciale punt van de koopprijs om het voorshands bewezen geachte feit dat zij ASR daarover onjuist heeft ingelicht te ontzenuwen. Het hof oordeelt daarnaast dat de verklaring van [appellante] de rol van [naam1] bevestigt en zodanige vragen oproept dat haar verklaring niet bijdraagt aan het ontzenuwen van het voorshands door ASR aangetoonde scenario, waarin [appellante] in samenwerking met [naam1] heeft geprobeerd een hoger bedrag dan de aankoopprijs onder de verzekering uitgekeerd te krijgen.
De verklaringen over de koopprijs
2.6.
In haar getuigenverklaring zegt [appellante] over de koopprijs en de manier waarop zij deze betaald heeft het volgende:
“U vraagt mij hoe ik dit verhoor heb voorbereid. Ik heb de contra-expertise van tevoren gelezen en ik heb mijn advocaat gesproken. (…) Het klopt wat ik verklaard heb aan bureau Hoofddorp. Ik heb het gespaarde cash bedrag in enveloppen onder mijn vloerkleed bewaard, omdat een andere plek te makkelijk voor dieven te vinden zou zijn. Ik weet niet meer hoeveel enveloppen het waren.(…)
Ik kan mij niet precies herinneren wat de prijs was die op marktplaats was genoemd als vraagprijs. Ik weet dat er nog iets vanaf onderhandeld is, maar ik weet de precieze prijs niet meer. Ik dacht ergens rond de 22.000 tot 24.000 euro.(…)
Ik heb de enveloppen die onder mijn vloerkleed lagen in mijn tasje gestopt. Ik heb zo'n vierkant lunchtasje. Ik heb de enveloppen aan de verkoper gegeven. (…) Ik heb het geld wel thuis van tevoren geteld en terug gestopt in de enveloppen. Het waren vooral briefjes van 50 euro, maar er zaten ook andere briefjes bij, bijvoorbeeld van 20 euro. Ik heb de vraagprijs in cash meegenomen.(…)
Ik weet niet meer of ik een kwitantie heb ontvangen, maar als ik hem had ontvangen, had ik hem wel overhandigd. Ik heb de enveloppen aan de verkoper overhandigd. Daarmee was het klaar, maar hij heeft het geld wel geteld. Ik denk dat hij dat in de auto heeft gedaan, maar weet dat niet helemaal meer zeker.
2.7.
[appellante] heeft tegen het onderzoeksbureau DEKRA, dat namens ASR onderzoek deed naar het ongeluk, verklaard dat zij al haar spaargeld aan de auto heeft uitgegeven. In haar getuigenverklaring heeft zij aangegeven ook spaargeld aan haar nieuwe huis te hebben uitgegeven, maar het hof begrijpt dat zij een substantieel deel van haar spaargeld aan de auto heeft uitgegeven. In het licht daarvan vindt het hof het ongeloofwaardig dat [appellante] zich de koopprijs of vraagprijs niet met meer precisie of bij voldoende benadering herinnert. Dat wordt nog versterkt door de bijzondere manier waarop [appellante] voor de auto betaald heeft. [appellante] heeft volgens haar eigen verklaring van tevoren het geld geteld, wat gezien het aantal bankbiljetten van € 50 of kleiner dat nodig is om tot de vraagprijs van € 22.000 tot € 24.000 te komen, een bezigheid geweest moet zijn van enige duur en inspanning. [appellante] is daarbij indringend met de vraagprijs van de auto geconfronteerd. [appellante] heeft daarnaast verklaard dat er is afgedongen. Zij moet dus bij de verkoop van de enveloppen met contanten ofwel enveloppen hebben achtergehouden ofwel geld teruggekregen hebben van de verkoper. Ook op dat moment werd [appellante] geconfronteerd met de precieze koopprijs. Dat zij in die omstandigheden vaag blijft over de vraag- en koopprijs ondergraaft de geloofwaardigheid van haar verklaring. Het hof oordeelt daarom dat [appellante] verklaring onvoldoende geloofwaardig is om op dit punt het voorshands door ASR geleverde bewijs te ontzenuwen.
De verklaringen over de rol van [naam1]
2.8.
De verklaring van [appellante] bevestigt verder de rol van [naam1] bij de aankoop en roept vragen op. [appellante] heeft over de gang van zaken rond de aankoop verklaard: “
U vraagt mij of ik hulp heb gekregen bij het aanschaffen van deze auto. Ik heb hulp gehad van mijn neef [naam1] , die in de stukken ook aangeduid wordt als [naam1] en van mijn vader. Ik heb [naam1] toen gebeld en ik woonde bij mijn vader. Ik weet niet meer precies waar het was. Het was ergens in de buurt van Den Haag, maar zij zijn toen met mij meegegaan en hebben met de man die de auto verkocht gesproken. Ik heb me daar niet mee bemoeid. Ik heb naar de auto gekeken en ik vond dat hij er mooi uitzag. Ik heb in mijn herinnering zelf de afspraak gemaakt om de auto te kopen. Er stond in de marktplaats advertentie een telefoonnummer en dat heb ik gebeld. Veel meer dan dat kan ik me er niet over herinneren. (…) Ik ben met de auto naar de plek gegaan waar ik de auto heb gekocht. Dat was de auto van [naam1] . Ik heb de enveloppen die onder mijn vloerkleed lagen in mijn tasje gestopt. Ik heb zo'n vierkant lunchtasje. Ik heb de enveloppen aan de verkoper gegeven. Ik ben niet zelf teruggereden met mijn nieuwe auto, want dat durfde ik nog niet. Mijn vader heeft gereden. (…)
Ik weet niet meer waar het was. Ik denk Zoetermeer, maar weet dat niet zeker. U vraagt mij hoe de koop verder gegaan is. Ik kan daarover niet veel meer verklaren. [naam1] en mijn vader hebben met de verkoper gesproken en afgedongen. Daar was ik blij mee. Ik heb naar de auto gekeken en op een gegeven moment de enveloppen overhandigd. (…) U vraagt mij of ik een proefrit heb gemaakt. Ik zelf niet. Iemand anders wel. Daarom had ik mijn neef en mijn vader bij me. Ik weet niet meer wie de proefrit heeft gedaan. De proefrit vond plaats op dezelfde dag. Ik heb, terwijl de anderen de proefrit maakten, staan roken.
U houdt mij voor dat [naam1] tegen Hoofddorp heeft verklaard dat hij de auto niet eerder had gezien dan voor het ongeluk. Ik heb daar geen verklaring voor. Ik was in shock dat hij dat had gezegd. Ik heb geen contact meer met [naam1] en had dat daarvoor, dat wil zeggen voordat Hoofddorp het onderzoek, de contra-expertise deed, ook al niet meer. Daarom heb ik ook tegen de heer [naam2] gezegd dat hij contact op moest nemen met [naam1] . Ik heb geen contact meer met mijn neef [naam1] , omdat ik er tijdens de rechtszaak bij de rechtbank achter kwam dat hij zich zo met mijn case heeft bemoeid. Ik ben niet degene die gaat bellen met de verzekeringsmaatschappij en ik kwam er toen achter dat hij zich daar zo mee bemoeid heeft. (…) Ik heb nadat ik het ongeluk gehad heb de auto nooit meer gezien en niks meer over de auto gehoord totdat ik van de verzekeringsmaatschappij hoorde en allerlei verdenkingen over me heen kreeg. Ik heb toen foto's van de auto gezien en daarover was ik in shock. U zegt mij dat het wrak van de auto volgens de stukken verkocht zou zijn. Ik was daarvan niet op de hoogte. Ik heb daarover geen informatie en ik heb ook geen bedragen ontvangen.”
2.9.
In de hierboven geciteerde verklaring valt op dat [naam1] een actieve rol heeft gespeeld bij de aankoop van de auto, de afwikkeling van de schade en de verkoop van het wrak van de auto na het ongeluk, zonder [appellante] op de hoogte te houden. Ook valt op dat [appellante] zelf een erg passieve rol gespeeld heeft, terwijl het een auto betrof waarop zij, naar eigen zeggen, verliefd was, en waaraan zij een substantieel deel van haar spaargeld uitgaf. Dat ontzenuwt bepaald niet het door ASR geschetste scenario waarin [appellante] als onderdeel van een groep waar [naam1] ook bij hoorde, probeerde verzekeringsfraude te plegen. Dat [appellante] pas op de hoogte raakte van de actieve betrokkenheid van [naam1] bij de schadeafwikkeling tijdens de procedure bij de rechtbank, acht het hof ongeloofwaardig. Volgens onderzoeksbureau DEKRA werd [appellante] tijdens het interview met de onderzoekers van DEKRA bijgestaan door [naam1] (zie productie 1 bij de conclusie van antwoord). Blijkbaar was [naam1] toen wel actief betrokken. De verklaring van [appellante] roept vragen op en ontkracht daarom het door ASR geschetste scenario niet, maar bevestigt dat eerder.
Slotsom
2.10.
Omdat [appellante] niet is geslaagd in haar tegenbewijs, staat het door ASR geschetste scenario vast en daarmee ook het voorshands bewezen verklaarde feit dat [appellante] over de aankoop van de auto en in het bijzonder de aankoopprijs onjuiste verklaringen heeft gedaan. Uit het geschetste scenario leidt het hof ook af dat het de bedoeling van [appellante] (in samenwerking met [naam1] ) was om ASR te bewegen tot een uitkering, die ASR niet had gedaan als [appellante] haar mededelingsplicht niet had geschonden met betrekking tot de aankoopprijs en de gang van zaken bij de aankoop van de auto. Het subsidiaire verweer van ASR, dat het recht van [appellante] op uitkering is vervallen op grond van artikel 6 lid 5 van de toepasselijke algemene voorwaarden en artikel 7:941 lid 5 BW, slaagt. De vordering van [appellante] moet daarom worden afgewezen, het hoger beroep slaagt niet en het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd.
2.11.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van ASR zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 741
- salaris advocaat € 2.228 (2 punten x tarief II à € 1.114).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
3.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) van 17 oktober 2018;
3.2
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ASR vastgesteld op € 741 voor verschotten en op € 2.228 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
3.3
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
3.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.G. ter Veer, L. Janse en M.S.A. van Dam en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 9 juni 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:4411).