Uitspraak
[appellante],
FNV,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.Waar gaat de zaak over en wat vindt het hof?
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter
5.De vordering in hoger beroep
6.De beoordeling van de grieven en de vordering
Grief 1keert zich tegen de vaststelling van de feiten.
Grief2 komt op tegen het aanmerken van verplichte opleidingstijd als arbeidstijd (of werktijd) in de zin van de cao. Met
grief 3bestrijdt [appellante] dat verplichte opleidingstijd buiten het reguliere dienstrooster moet worden aangemerkt als extra gewerkte uren als bedoeld in artikel 22 van de cao.
Grief4 klaagt over het passeren van het verweer dat het extra vergoeden van opleidingstijd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Verder komt [appellante] met
grief 5op tegen de toewijzing van de wettelijke verhoging althans het niet matigen daarvan tot nihil. Tot slot bestrijdt [appellante] met
grief 6de toekenning van een schadevergoeding aan FNV.
eerste griefvan [appellante] richt zich tegen de in haar visie onvolledige dan wel onjuiste vaststelling van de feiten door de kantonrechter. Nu het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld en daarbij heeft betrokken wat [appellante] over die feiten in haar memorie van grieven heeft aangevoerd, hoeft die grief verder niet behandeld te worden.
grieven 2 en 3wordt het geschil van partijen over de betekenis, uitleg en reikwijdte van enkele bepalingen uit de cao aangaande het wel of niet verschuldigd zijn van een overwerkvergoeding als bedoeld in artikel 22 van de cao in volle omvang aan het hof voorgelegd. Deze grieven lenen zich daarom voor gezamenlijke bespreking.
grief 4aan de orde gestelde subsidiaire verweer van [appellante] geen bespreking meer behoeft.
grieven 5 en 6treffen daarmee ook doel. Deze gevorderde posten delen het lot van de afwijzing van de vordering tot nabetaling van overwerktoeslag.