ECLI:NL:GHARL:2022:2448

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
200.286.837/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van PGB-gelden en formele rechtskracht van terugvorderingsbesluiten

In deze zaak heeft Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. een vordering ingesteld tot terugvordering van persoonsgebonden budget (PGB) bedragen die aan [naam1] zijn uitgekeerd voor de jaren 2012 tot en met 2014. Zilveren Kruis stelt dat [naam1] onvoldoende verantwoording heeft afgelegd over de bestede gelden, wat heeft geleid tot de terugvordering van in totaal € 105.327,21. De rechtbank Noord-Nederland heeft de vorderingen van Zilveren Kruis in een eerder vonnis afgewezen, waarbij het de rechtbank onaanvaardbaar achtte dat Zilveren Kruis tot invordering overging. Zilveren Kruis is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing.

Het hof heeft de zaak op 29 maart 2022 behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank ten onrechte de vorderingen van Zilveren Kruis heeft afgewezen. Het hof heeft de formele rechtskracht van de terugvorderingsbeschikkingen erkend, omdat [geïntimeerden] c.s. niet voldoende feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat Zilveren Kruis niet van haar bevoegdheid tot terugvordering gebruik zou mogen maken. Het hof heeft de vorderingen van Zilveren Kruis alsnog toegewezen en [geïntimeerden] c.s. veroordeeld in de proceskosten van zowel de rechtbank als het hof.

De beslissing van het hof houdt in dat [geïntimeerden] c.s. verplicht zijn om aan Zilveren Kruis een bedrag van € 131.893,11 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn zij veroordeeld in de kosten van beide instanties, die zijn vastgesteld op een totaalbedrag van € 19.000,-. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de eerdere afwijzing van de vorderingen van Zilveren Kruis ongedaan heeft gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.286.837/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 127600)
arrest van 29 maart 2022
in de zaak van
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V.,
gevestigd te Utrecht,
appellante,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
Zilveren Kruis,
advocaat: mr. R.J. Hoogeveen, die kantoor houdt te Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
2. [geïntimeerde2],
hierna te noemen:
[geïntimeerde2],
in hun hoedanigheid van bewindvoerders en mentoren van [naam1] (hierna:
[naam1])
,
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerden,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. G.J. van Kammen, die kantoor houdt te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 6 juli 2021 hier over. Op grond van dat tussenarrest heeft op 4 oktober 2021 een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt bevindt zich bij de stukken.
1.2
Na een periode van aanhouding van de zaak in verband met overleg van partijen hebben zij het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1
Zilveren Kruis heeft aan [naam1] (hierna: [naam1] ) als budgethouder een PGB (persoonsgebonden budget) toegekend en uitbetaald voor de inkoop van zorg op grond van Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Zilveren Kruis vordert van [geïntimeerden] c.s. het in de jaren 2012 tot en met 2014 aan [naam1] als voorschot betaalde PGB
(€ 105.327,21) terug, omdat onvoldoende verantwoording over de bestede gelden is afgelegd. De rechtbank heeft de vorderingen van Zilveren Kruis afgewezen. Zilveren Kruis is in hoger beroep gekomen.
2.2
Het hof komt tot een ander oordeel dan de rechtbank: het hof zal de vorderingen van Zilveren Kruis alsnog toewijzen en [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten van Zilveren Kruis van de procedure bij de rechtbank en bij het hof veroordelen. Het hof zal de beslissing hierna motiveren, nadat het hof eerst de relevante feiten en het verloop van de procedure heeft geschetst.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof neemt de door de rechtbank vastgestelde feiten over, omdat daartegen geen bezwaar is gemaakt. Aangevuld met enige feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, en onder verbetering van enkele (getalsmatige) kennelijke misslagen, gaat het om het volgende.
3.2
Zilveren Kruis is op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
aangewezen als zorgkantoor. Zilveren Kruis voert subsidieregelingen uit, waaronder het
Persoonsgebonden Budget (hierna: PGB). In elke regio wordt de regeling PGB uitgevoerd
door een zorgverzekeraar. Het zorgkantoor regelt de toekenning van de budgetten.
3.3
Een PGB is een alternatief voor zorg in natura. Het PGB is een geldbedrag waarmee iemand die zorg nodig heeft en daarvoor is geïndiceerd zelf hulp en begeleiding kan inkopen. Iedereen die een PGB krijgt, een zogenoemde budgethouder, moet verantwoording afleggen over zijn/haar uitgaven voor zorg, hulp en begeleiding. De hoogte van het PGB is afhankelijk van de persoonlijke situatie.
3.4
Aan de hand van het indicatiebesluit van het Centrum indicatiestelling zorg
(CIZ) berekent het zorgkantoor de hoogte van het budget. Daarbij hanteert het
zorgkantoor een lijst met door de overheid vastgestelde tarieven. Van het bruto PGB-budget
gaat eerst een eigen bijdrage af, waarvan de hoogte afhankelijk is van het soort hulp en zorg.
Het resterende bedrag - het netto budget – wordt door het zorgkantoor aan de budgethouder
voldaan, in de vorm van voorschotten.
3.5
Het budget en de duur voor welke periode het PGB is toegekend, is vastgelegd in
een toekenningsbeschikking. Op basis van die beschikking dient de budgethouder binnen
zes weken na iedere voorschotperiode verantwoording af te leggen aan het zorgkantoor, via
een verantwoordingsformulier. Budget dat niet aan de in de beschikking opgenomen zorg
wordt besteed, moet na afloop worden terugbetaald aan het zorgkantoor. Dat geldt ook als
de budgethouder nalaat om (voldoende) verantwoording af te leggen. Het terug te vorderen
bedrag wordt vastgelegd in een zogenoemde Definitieve Afrekening PGB.
3.6
Aan [naam1] als budgethouder is op zijn verzoek onder meer over de jaren 2012 tot en met 2014 een PGB toegekend en zijn periodiek bedragen aan hem ter beschikking gesteld. [naam1] heeft de zorg die hij nodig had ingekocht bij [geïntimeerde2] .
3.7
Omdat [naam1] over de jaren 2012 tot en met 2014 geen of onvoldoende
verantwoording heeft afgelegd, heeft Zilveren Kruis het PGB van hem met
terugwerkende kracht beëindigd en de reeds betaalde voorschotten, dan wel reeds
verrekende bedragen, teruggevorderd. Hiervoor heeft het Zilveren Kruis drie (voor
bezwaar en beroep vatbare) beschikkingen afgegeven, gedateerd op 2 mei 2014 (met betrekking tot het PGB voor het jaar 2012), 5 november 2014 (met betrekking tot het PGB voor het jaar 2013) en 2 december 2015 (met betrekking tot het PGB voor het jaar 2014).
3.8
Volgens de beschikking van 2 mei 2014 heeft [naam1] over het jaar 2012 een
bedrag van € 12.671,66 en volgens de beschikking van 2 december 2015 over het jaar 2014 een bedrag van € 59.089,83 aan ontvangen PGB niet verantwoord.
3.9
Tegen de beschikking van 5 november 2014 is door of namens [naam1] bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is bij beschikking op bezwaar van 30 juni 2015 (deels) gegrond verklaard. Tegen de andere twee beschikkingen is geen bezwaar gemaakt.
3.1
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 13 juni 2016 heeft de
kantonrechter een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan [naam1] en is er een mentorschap over hem ingesteld. [geïntimeerden] c.s. zijn tot bewindvoerders en mentoren benoemd.
3.11
Naar aanleiding van de beschikking op bezwaar van 30 juni 2015 heeft Zilveren
Kruis op 24 januari 2018 twee nieuwe beschikkingen afgegeven, waarbij hernieuwde subsidievaststellingen hebben plaatsgevonden voor zowel 2013 als voor 2014. Volgens die
beschikkingen is er over het jaar 2013 een bedrag van € 49.572,06 aan ontvangen PGB niet
verantwoord en over het jaar 2014 een bedrag van € 43.083,49.
3.12
Bij brief van 2 mei 2019 heeft de incassogemachtigde van Zilveren Kruis [naam1] vergeefs aangemaand tot betaling van een bedrag van € 105.327,21,
vermeerderd met een bedrag van € 24.353,69 aan wettelijke rente.
3.13
Zilveren Kruis heeft daarna [naam1] gedagvaard en bij de rechtbank gevorderd hem te veroordelen tot betaling van € 131.893,11, vermeerderd met de wettelijke rente over
€ 105.327,21 vanaf de dag der dagvaarding en hem te veroordelen in de proceskosten.
3.14
De rechtbank heeft in het vonnis van 16 september 2020 de vorderingen van Zilveren Kruis afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft [geïntimeerden] c.s. als formele procespartij aangemerkt en verder, samengevat weergegeven, geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Zilveren Kruis tot invordering van de op zich vaststaande bedragen overgaat.
3.15
Het hoger beroep van Zilveren Kruis strekt ertoe dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat [geïntimeerden] c.s. in hun hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind van [naam1] in hoger beroep moeten worden betrokken en dat zij als formele procespartij hebben te gelden, ook nu zij in eerste aanleg niet als zodanig bij de rechtbank zijn gedagvaard [1] .
4.2
Zilveren Kruis heeft haar bezwaren tegen het vonnis verwoord in vier grieven met toelichting. In de eerste en tweede grief beklaagt zij zich erover dat zij door de rechtbank op de comparitie van partijen onvoldoende in de gelegenheid is gesteld te reageren op de conclusie van antwoord van [geïntimeerden] c.s. en dat de rechtbank daarom ten onrechte stellingen van [geïntimeerden] c.s. als onvoldoende betwist door Zilveren Kruis heeft aangenomen. Het hof kan in het midden laten of het verwijt aan de rechtbank al dan niet terecht is het kan niet tot vernietiging van het vonnis leiden, nu Zilveren Kruis in hoger beroep alsnog op de stellingen van [geïntimeerden] c.s. heeft gereageerd. Zilveren Kruis heeft daarom geen processueel belang meer bij deze grieven.
4.3
[geïntimeerden] c.s. hebben niet ter discussie gesteld dat de beschikkingen van 2 mei 2014 en 24 januari 2018 formele rechtskracht hebben en evenmin hebben zij gegriefd tegen de daarbij vastgestelde bedragen. Het hof is als civiele rechter gebonden aan de terugvorderingsbeschikkingen, omdat een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang daartegen heeft opengestaan en deze rechtsgang niet (volledig) is benut. Om die reden moet ervan worden uitgegaan dat de beschikkingen in overeenstemming met de wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen tot stand zijn gekomen. Het, niet nader onderbouwde, bezwaar van [geïntimeerden] c.s. dat deze besluiten niet op ‘juiste gronden’ zijn vastgesteld (memorie van antwoord, inleidende opmerkingen, bladzijde 2) kan alleen al om die reden in deze civielrechtelijke procedure niet (opnieuw) aan de orde worden gesteld. Een toereikende onderbouwing van de stellingen ontbreekt bovendien. [geïntimeerden] c.s. hebben niet met feiten en omstandigheden onderbouwd gesteld dat op de regel dat aan de beschikkingen formele rechtskracht toekomt in dit geval een uitzondering moet worden gemaakt.
4.4
Het gaat er in deze zaak dan ook alleen om of Zilveren Kruis terecht tot invordering is overgegaan van de bedragen, die in civielrechtelijke zin als onverschuldigd betaald moeten worden aangemerkt. De bezwaren die [geïntimeerden] c.s. tegen die terugvordering aanvoeren - [naam1] was niet in staat om verantwoording af te leggen en hij kocht in de jaren voor 2012 en vanaf 2015 voor ongeveer dezelfde bedragen zorg in als in de jaren 2012/2013/2014 - zijn in de kern bezwaren die in de rechtsgang tegen de terugvorderingsbeschikkingen hadden (moeten) zijn aangevoerd. Daarmee stuiten de bezwaren in deze zaak af op de formele rechtskracht van deze beschikkingen. Bovendien zijn de bezwaren/stellingen onvoldoende feitelijk onderbouwd, mede door het ontbreken van een verantwoording waaraan en hoe de PGB-gelden zijn besteed. [geïntimeerden] c.s. hebben niet verklaard waarom over de besteding van het PGB over de jaren 2012-2014 geen deugdelijke verantwoording kon worden afgelegd, terwijl dit voor het PGB over de jaren voor 2012 en vanaf 2015 kennelijk wel mogelijk was. Dat klemt temeer omdat uit de stukken blijkt dat de huidige mentor/bewindvoerder [geïntimeerde2] de PGB-zorg aan [geïntimeerden] heeft verleend, zodat verwacht mocht worden dat zij van de verleende zorg een administratie heeft bijgehouden en dat zij [naam1] als budgethouder daarmee in staat had kunnen stellen om jegens Zilveren Kruis verantwoording af te leggen. Voor zover in de stellingen van [geïntimeerden] c.s. het aanbod gelezen moet worden om alsnog te onderbouwen welke zorg in de betreffende jaren is verleend, is dat aanbod in dit stadium te laat en te weinig concreet. De stelling van [geïntimeerden] c.s. dat Zilveren Kruis op grond van de Richtlijn Terugvorderingen Betalingen Trekkingsrecht PGB, die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van haar vordering moet afzien, sorteert geen effect omdat, zoals [geïntimeerden] c.s. zelf onderkennen, Zilveren Kruis niet aan deze richtlijn is gebonden en het haar vrij staat die al dan niet toe te passen. Anders dan de rechtbank is het hof daarom van oordeel dat [geïntimeerden] c.s. onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld op grond waarvan tot het oordeel moet worden gekomen dat Zilveren Kruis niet van haar bevoegdheid gebruik tot terugvordering gebruik zou mogen maken, omdat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn of misbruik van bevoegdheid zou opleveren.
4.5
De grieven van Zilveren Kruis treffen dus doel voorzover zij daarin opkomt tegen de oordelen van de rechtbank dat zij niet van haar inningsbevoegdheid gebruik mag maken en dat haar vorderingen zijn afgewezen.
4.6
Het hof zal het vonnis van de rechtbank van 16 september 2020 vernietigen en de vorderingen van Zilveren Kruis, die voor het overige niet door [geïntimeerden] c.s. zijn bestreden, alsnog toewijzen. Dat brengt mee dat [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten van Zilveren Kruis worden veroordeeld, zowel die in de procedure bij de rechtbank als in de procedure bij het hof, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente, zoals nader uitgewerkt onder het kopje ‘Beslissing’. De kosten voor de procedure bij de rechtbank aan de zijde van Zilveren Kruis worden vastgesteld op € 4.131,89 voor verschotten (€ 101,89, kosten betekenen dagvaarding en € 4.030,- voor griffierecht) en op € 3.540,- voor salaris van haar advocaat ( 2 punten in tarief V). De proceskosten aan de zijde van Zilveren Kruis in het hoger beroep worden vastgesteld op € 5.622,02 voor verschotten (€ 105,02, kosten betekenen dagvaarding en € 5.517,-, griffierecht) en € 6.556,- voor salaris van haar advocaat ( 2 punten in tarief V). Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 september 2020 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. om aan Zilveren Kruis te betalen € 131.893,11, vermeerderd met de wettelijke rente over € 105.327,21, te berekenen vanaf 25 juni 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de kosten van beide instanties aan de zijde van Zilveren Kruis, wat betreft de procedure bij de rechtbank vastgesteld op € 4.131,89 voor verschotten en op
€ 3.540,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 5.622,02 voor verschotten en op € 6.556,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval [geïntimeerden] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, I. Tubben en M. Aksu en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.