ECLI:NL:GHARL:2022:2152

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
21/00071 t/m 21/00073 en 21/00145 t/m 21/00148
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW met betrekking tot rittenregistratie en privégebruik auto

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) voor de jaren 2012 tot en met 2016. De Inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd, omdat er geen sluitende rittenregistratie was voor een personenauto die tot het vermogen van de onderneming van belanghebbende behoorde. De rechtbank Noord-Nederland had in eerste aanleg de beroepen van belanghebbende voor de jaren 2014 en 2015 gegrond verklaard, maar de overige beroepen ongegrond verklaard. Zowel belanghebbende als de Inspecteur gingen in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 1 februari 2022 werd vastgesteld dat belanghebbende niet kon aantonen dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden werd gebruikt. De rittenregistraties die belanghebbende had overgelegd, waren niet compleet en bevatten geen begin- en eindadressen per rit, wat de controleerbaarheid bemoeilijkte. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet aan zijn bewijslast had voldaan, omdat de rittenregistraties niet overtuigend waren en er fouten in zaten die doorwerkten in de registraties van de daaropvolgende jaren.

Het Hof bevestigde de uitspraken van de Inspecteur en oordeelde dat de navorderingsaanslagen terecht waren opgelegd. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, terwijl het hoger beroep van de Inspecteur gegrond werd verklaard. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 21/00071 t/m 21/00073 en 21/00145 t/m 21/00148
uitspraakdatum: 22 maart 2022
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
en
het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 december 2020, nummers LEE 19/705 t/m 19/710 en 19/712, ECLI:NL:RBNNE:2020:4493, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2012 tot en met 2016 (navorderings)aanslag(en) in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.
1.2.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2012 en 2014 navorderingsaanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.
1.3.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen inzake de jaren 2014 en 2015 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar tegen de navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 2014 en 2015 en in de ZVW over het jaar 2014 vernietigd, de navorderingsaanslagen in de IB/PVV over de jaren 2014 en 2015 en in de ZVW over het jaar 2014 en de daarbij behorende beschikkingen belastingrente vernietigd, een proceskostenvergoeding uitgesproken en gelast dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedt. Voor het overige heeft de Rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende en de Inspecteur hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Partijen hebben ieder een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. Y. Schippers, als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde), alsmede mr. [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende drijft in de vorm van een eenmanszaak een onderneming gericht op technisch ontwerp en advieswerkzaamheden van soft- en hardware engineering in de industrie.
2.2.
Tot het vermogen van de onderneming in de jaren 2012 tot en met 2016 behoorde een personenauto, merk Peugeot 3008, met kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
2.3.
Tijdens het boekenonderzoek in 2018 naar de aanvaardbaarheid van onder andere de aangiften IB/PVV en ZVW voor 2012 tot en met 2016 is geconstateerd dat er in de onderzochte jaren geen sluitende rittenregistratie voor de auto is bijgehouden. Als gevolg hiervan is voorgesteld om de autokosten in deze jaren met de volgende bedragen te verminderen:
2012
€ 9.213
2013
€ 8.218
2014
€ 8.660
2015
€ 8.660
2016
€ 8.660
2.4.
Het tijdens de controle aan belanghebbende voorgestelde compromis is door deze niet aanvaard. Vervolgens zijn de onderhavige (navorderings)aanslagen in de IB/PVV over de jaren 2012 tot en met 2016 en de navorderingsaanslagen in de ZVW over de jaren 2012 en 2014 met toepassing van de onder 2.3 genoemde correcties opgelegd. Voormelde (navorderings)aanslagen in de IB/PVV zijn opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 44.086 (2012), 57.379 (2013), € 36.309 (2014), € 58.970 (2015) en € 44.996 (2016). De navorderingsaanslagen in de ZVW zijn opgelegd naar een bijdrage-inkomen van respectievelijk € 47.664 (2012) en € 39.969 (2014).
2.5.
In het controlerapport is opgenomen dat in de FIOD-infodesk op de genoemde data de onderstaande kilometerstanden van de auto zijn opgenomen:
Datum
FIOD
26-6-2012
100.392
5-7-2013
153.792
8-4-2014
185.546
7-5-2015
211.191
6-5-2016
236.425
2.6.
Zowel in bezwaar, beroep als in hoger beroep zijn er door belanghebbende van elkaar afwijkende – er zijn ritten toegevoegd, verdwenen en afgelegde afstanden veranderd – versies van rittenregistraties over de in geding zijnde jaren overgelegd. Alle door belanghebbende overgelegde rittenregistraties vermelden geen start- en bestemmingsadressen; alleen plaatsnamen zijn vermeld. Bij de rittenregistraties zijn in hoger beroep afschriften van enkele aan cliënten van belanghebbende gerichte facturen en door hen ondertekende urenverantwoordingen overgelegd.
2.7.
In de overgelegde rittenregistraties in hoger beroep, de derde versie van de rittenadministratie, zijn - met uitzondering van voor het jaar 2012 - de hiervoor genoemde standen uit de FIOD-infodesk als standen tijdens de Apk-keuring op de betreffende data opgenomen. Op 26 juni 2012 vermeldt de rittenregistratie een van de FIOD-infodesk (100.392 km) afwijkende kilometerstand van 99.799 (beginstand) en 99.883 (eindstand). De standen uit de FIOD-infodesk in de jaren 2013 tot en met 2016 sluiten wel aan bij de standen van de derde versie van de overgelegde rittenregistraties.
2.8.
De derde versie van de rittenregistratie start per 1 januari 2012 met een stand van 85.193 km en sluit af met een stand van 122.005 km De recapitulatie van het jaar 2012 luidt als volgt:
“(...)
Maand
Privé
Januari
3852
24
Februari
3028
33
Maart
2480
48
April
2224
44
Mei
2562
38
Juni
2513
58
Juli
2340
20
Augustus
2748
30
September
3968
24
Oktober
3164
34
November
5944
86
December
3896
24
Totaal
38719
Beginstand 87493km Eindstand 122005 km
Zakelijk gebruik 38256 x € 0,19 € 7.268,64
Privégebruik 463 km. (…)”
2.9.
De eindstand van de rittenregistratie over het ene jaar is telkens ook de beginstand van de rittenregistratie over het volgende jaar.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de (navorderings)aanslagen terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of uit de rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis in 2012 tot en met 2016 voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 3.20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 (tekst 2012 tot en met 2016) wordt, indien aan de belastingplichtige ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking staat, op jaarbasis ten minste 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen indien de auto niet meer dan 15 jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te staan tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometers voor privédoeleinden wordt gebruikt. Ingevolge het derde (tot en met 2014 het vierde) lid van dit artikel wordt indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, de onttrekking op nihil gesteld.
4.2.
Uit de tekst van de Wet IB 2001 volgt dat op belanghebbende de last rust om te bewijzen dat de auto niet meer dan 500 kilometer op jaarbasis voor privéritten is gebruikt. Uit de in artikel 3.20, derde (voorheen vierde) lid van de Wet IB 2001 gebruikt term ‘of anderszins blijkt’ volgt dat belanghebbende niet kan volstaan met aannemelijk maken, maar dat sprake moet zijn van overtuigend aantonen. Het gaat dus om sluitend bewijs. Belanghebbende kan in dit verband, gelet op de vrije bewijsleer, met elk bewijsmiddel doen blijken - overtuigend aantonen - dat hij de hem ter beschikking gestelde auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt (vgl. Hoge Raad 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1395).
4.3.
Belanghebbende stelt dat hij door middel van de door hem gereconstrueerde rittenregistraties over de jaren 2012 tot en met 2016 voldoet aan de op hem rustende bewijslast. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de derde versie van de door hem overgelegde rittenregistraties als definitieve versie moet worden beschouwd. De eerder door hem en door de Inspecteur geconstateerde fouten in de voorafgaande versies zijn in deze derde versie gecorrigeerd mede aan de hand van de agenda’s van de betreffende jaren. De correcties ten opzichte van de vorige versies houden onder andere in dat ritten zijn vervallen, nieuwe ritten zijn toegevoegd en ritafstanden zijn gewijzigd. De bij de derde versie van de rittenregistraties gevoegde facturen en urenbriefjes dienen als zodanig niet als ondersteunend bewijs, maar laten zien dat belanghebbende daadwerkelijk op de aangegeven locaties is geweest, aldus de gemachtigde ter zitting van het Hof. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat de rittenregistraties bestaan uit reconstructies van de rittenregistraties van 2012 tot en met 2015 die hij toentertijd op een wijze van ‘kriebeltje-krabbeltje’ oftewel ‘houtje-touwtje’ in Excel bijhield, aldus belanghebbende ter zitting. Het Excelsheet met daarin de op deze wijze bijgehouden rittenregistratie over het jaar 2015 bleek later beschadigd (corrupt) te zijn, zodat een reconstructie voor dit jaar sowieso ook noodzakelijk was. Vanaf het jaar 2016 is belanghebbende volgens zijn verklaring ter zitting de rittenregistratie nauwgezetter gaan bijhouden.
4.4.
Nu belanghebbende ervoor heeft gekozen om het van hem verlangde bewijs te leveren met behulp van de genoemde rittenregistraties, zal het Hof in hoger beroep uitsluitend de derde versie van de rittenadministraties beoordelen. In dit kader heeft het Hof ter zitting vastgesteld dat:
in de jaren 2012 tot en met 2015 geen complete rittenregistraties zijn bijgehouden,
de – niet complete – rittenregistratie over het jaar 2015 is beschadigd en daarom geen dienst meer kon doen,
belanghebbende de rittenregistraties over 2012 tot en met 2016 heeft gereconstrueerd aan de hand van zijn agenda’s, urenbriefjes en aan cliënten uitgereikte facturen,
belanghebbende de agenda’s en een aantal urenbriefjes niet in het geding heeft gebracht,
in de facturen gedeclareerde kilometers niet altijd overeenstemmen met de aantallen kilometers in de rittenregistraties,
de rittenregistraties tot driemaal toe zijn gecorrigeerd, waarbij ritten zijn vervallen en toegevoegd, alsmede ritafstanden zijn gewijzigd,
de rittenregistraties geen begin- en eindadres per rit bevatten, maar slechts plaatsnamen.
omrijkilometers - indien van toepassing - niet zijn geregistreerd,
de slotstand van de rittenregistratie van het jaar 2012 - tevens beginstand van het jaar 2013 - niet juist is, daar de optelsom van de uit de maandsheets volgende ritafstanden - ook na correctie van zichtbare telfouten - en de beginstand niet juist is (zie 2.8.). Ter zitting is vastgesteld dat deze afwijking maximaal 1.907 km en minimaal 615 km bedraagt,
de bij i. geconstateerde fout doorwerkt in alle rittenregistraties na 2012 daar de foutieve eindstand is overgenomen als beginstand in 2013. Hierdoor is de eindstand van 2013, tevens beginstand van het jaar 2014, eveneens onjuist, hetgeen uiteindelijk leidt tot een foutieve eindstand van het jaar 2016,
de kilometerstand volgens de FIOD-infodesk - geregistreerde kilometerstanden bij de apk-keuring – over 2012 niet overeenstemt met de rittenregistratie over 2012 (zie 2.7),
de overige standen – in 2013 tot en met 2016 – uit de FIOD-infodesk (zie 2.5.) ten gevolge van de fout geconstateerd bij punt i. hiervoor, eveneens niet meer kunnen overeenstemmen met die in de rittenregistraties op de genoemde data,
in 2016 belanghebbende volgens eigen opgave - conform de overgelegde factuur van het hotel - op 4 juli 2016 naar [plaats1] is gereden, aldaar in het [naam3] hotel heeft overnacht en op 6 juli 2016 weer naar huis is gereden, terwijl in de rittenregistratie is opgenomen dat hij op 4 juli niet heeft gereden maar op 5 en 6 juli op en neer naar [plaats2] is gereden. Dit heeft tot gevolg dat – los van de verschrijving dat naar [plaats2] is gereden in plaats van naar [plaats1] - ten onrechte in ieder geval 332 kilometers (volgens eigen opgave 2 x 166 km, volgens de rittenregistratie 2 x vice versa dus 4 x 166 km) aan zakelijke ritten in de rittenregistratie over 2016 zijn opgenomen,
belanghebbende ter zitting uitdrukkelijk heeft toegegeven dat hij bij het reconstrueren van de rittenregistraties de daarin overgenomen standen gedeeltelijk heeft toegerekend naar de standen die volgen uit de informatie afkomstig van de FIOD-infodesk (zie 2.5.),
belanghebbende zelf ter zitting heeft bevestigd dat de rittenregistraties niet volledig, controleerbaar en juist zijn.
4.5.
Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende voor de jaren 2012 tot en met 2016 niet aan de op hem rustende (zware) bewijslast heeft voldaan.
4.6.
Het Hof stelt verder vast dat gemachtigde ter zitting heeft verklaard dat het beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is gedaan om de irritatie van belanghebbende op vermeende vooringenomenheid van de Inspecteur - in het controlerapport is onder andere ten onrechte vermeld dat zijn echtgenote over een rijbewijs beschikt - tot uitdrukking te brengen. Het Hof is evenals de Rechtbank van oordeel dat het dossier, de gang van zaken rondom de controle en bezwaarprocedure geen enkele aanleiding geven om te oordelen dat de Inspecteur enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden. De genoemde vergissing met betrekking tot het toedichten van een rijbewijs aan de echtgenote van belanghebbende maakt dit niet anders. De correcties wegens privégebruik van de auto zijn daarom terecht aangebracht met als gevolg dat de onderhavige (navorderings)aanslagen terecht en tot de juiste hoogte zijn opgelegd.
4.7.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep van belanghebbende is ook in zoverre ongegrond en het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond en van de Inspecteur gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, en
– bevestigt de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong - Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022
De griffier is verhinderd de uitspraakDe voorzitter,
te ondertekenen.
(T. Tanghe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 22 maart 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.