ECLI:NL:GHARL:2022:2039

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
200.277.788/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van een noodweg in het kader van artikel 5:57 BW met betrekking tot percelen zonder toegang tot de openbare weg

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om de aanwijzing van een noodweg op basis van artikel 5:57 van het Burgerlijk Wetboek. De appellant, eigenaar van een perceel, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing van een geasfalteerd pad op zijn perceel als noodweg voor de eigenaar van een aangrenzend perceel dat geen toegang heeft tot de openbare weg. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het geasfalteerde pad als noodweg moest worden aangewezen, omdat de eigenaar van het ingesloten perceel afhankelijk is van dit pad voor de exploitatie van zijn loods, waarin hij caravans en klassieke auto’s opslaat. Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank en wijst erop dat de noodweg noodzakelijk is voor een behoorlijke exploitatie van het ingesloten erf. Het hof overweegt dat de belangenafweging tussen de eigenaar van het ingesloten perceel en de eigenaar van het bezwaarde perceel in het voordeel van de eigenaar van het ingesloten perceel uitvalt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.277.788/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 164968)
arrest van 15 maart 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: voorheen mr. O.C. Struif, die kantoor houdt in Drachten,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2] ,

beiden wonende te [woonplaats1] ,
1. en 2 hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden1 en 2],

3. [geïntimeerde3] ,

wonende te [woonplaats2] ,
hierna te noemen:
[geïntimeerde3],
geïntimeerden, hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
bij de rechtbank: eisers,
advocaat: mr. P.M. Vrijmoed, die kantoor houdt in Leusden.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het tussenarrest van 13 oktober 2020 heeft op 11 maart 2021 een descente en comparitie van partijen ter plaatse plaatsgehad waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Aan het slot van de mondelinge behandeling is een datum voor arrest bepaald.

2.Waar gaat de zaak over en wat vindt het hof?

2.1.
Op het perceel van [geïntimeerde3] staat een loods die hij voor de stalling van caravans en/of campers verhuurt en die hij gebruikt voor de opslag van klassieke auto’s. In geschil is of [geïntimeerde3] en gebruikers van zijn loods over het geasfalteerde pad op het (naastgelegen) perceel van [appellant] van en naar de openbare weg mogen gaan. Het perceel van [geïntimeerde3] heeft geen toegang tot de openbare weg. [geïntimeerde3] heeft primair aanwijzing van het geasfalteerde pad als noodweg gevorderd en subsidiair aanwijzing van het geasfalteerde pad als buurweg. De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde3] voor het gebruik van de loods afhankelijk is van het geasfalteerde pad. De rechtbank heeft daarom het geasfalteerde pad aangewezen als noodweg in de zin van artikel 5:57 BW ten dienste van het perceel van [geïntimeerde3] . Het hof is het met dat oordeel van de rechtbank eens. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot zijn beslissing is gekomen. Het hof zal eerst de feiten schetsen.

3.De feiten

Huidige situatie
3.1.
Partijen zijn eigenaren van naast elkaar gelegen percelen aan de [adres] in [woonplaats1] .
  • [geïntimeerden1 en 2] zijn eigenaren van het perceel aan de [adres] 79, kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [Y] , nummer 1254 (hierna: perceel 1254). Perceel 1254 ligt aan de openbare weg [adres] . Op het perceel staat de woning van [geïntimeerden1 en 2] .
  • [geïntimeerde3] is eigenaar van het perceel aan de [adres] 79a, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie [Y] , nummer 1324 (hierna: perceel 1324). Het perceel ligt (vanaf de openbare weg gezien) achter dat van zijn ouders. Op het perceel staat een loods. [geïntimeerde3] heeft (delen van) de loods verhuurd voor de stalling van caravans en/of campers en voor de opslag van klassieke auto’s. [geïntimeerde3] woont in Canada. Zijn ouders ondersteunen hem bij de verhuur.
  • [appellant] is eigenaar van het perceel aan de [adres] 75A en B, kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [Y] , nummer 1289 (hierna: perceel 1289). Op het perceel staat een loods. [appellant] gebruik deze loods voor het stallen van werktuigen en van schapen. Ook heeft hij een deel van het perceel met loods verhuurd.
Deze percelen zijn ingetekend op de kadastrale kaart hieronder:
3.2.
De satellietfoto hieronder laat de feitelijke situatie zien.
3.3.
De gele pijl laat het geasfalteerde pad op het perceel 1289 zien dat grotendeels over een in-/uitrit loopt en deels over het bedrijfs-/opslagterrein van [appellant] tot de op de satellietfoto rood weergegeven poort tussen de percelen van [appellant] (1289) en [geïntimeerde3] (1324).
3.4.
De eigenaren van de percelen met de woningen aan de [adres] 75 en 77 maken op grond van een erfdienstbaarheid gebruik van het geasfalteerde pad op het perceel 1298 tot aan de zijkant van hun woningen.
Verkrijging van de eigendom van de percelen
3.5.
[geïntimeerden1 en 2] hebben de (huidige) percelen 1254 en1324 in 1999 gekocht van [naam1] . Het (huidige) perceel 1324 maakte toen nog deel uit van een groter perceel met nummer 1255. [geïntimeerden1 en 2] zijn in 1999 eigenaar geworden van het perceel 1254. Vanwege een geschil met [naam1] over vervuiling van het (huidige) perceel 1324 zijn [geïntimeerden1 en 2] (pas) op 16 maart 2007 eigenaar geworden van het (huidige) perceel 1324.
3.6.
Op 11 april 2007 hebben [geïntimeerden1 en 2] het (huidige) perceel 1324 aan [geïntimeerde3] geleverd als: “
een perceel grond met kapschuur, stenen loods en verder toebehoren, gelegen achter de woning [adres] 79 te [woonplaats1] , uitmakende een op het terrein duidelijk afgebakend gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente [gemeente] . sectie [Y] nummer 1255. ter grootte van ongeveer zeventien are, zoals door de verkoper in zijn geheel verkregen;”.
3.7.
[naam1] heeft het perceel 1255 in 1961 in eigendom verkregen. Op enig moment in 2007 heeft hij het perceel 1255 opgesplitst in de percelen 1324 en 1325. Voor de splitsing was de situatie zo:
3.8.
In 2016 heeft [appellant] het perceel 1289 in eigendom verkregen van de gemeente Winsum.
Vroegere situatie
3.9.
Van 1963 tot 1976 heeft [naam1] het (huidige) perceel 1324 verhuurd aan de coöperatieve dorsvereniging [woonplaats1] die zwaar materieel (combines) stalde in de loods op het perceel. In die tijd had de gemeente Winsum de op het perceel 1289 aanwezige bedrijfsruimte in gebruik als werkplaats en/of brandweerkazerne.
3.10.
In 1963 heeft de gemeente Winsum op de plek waar nu de poort tussen de percelen 1289 en 1324 staat, een dam geplaatst ten behoeve van de voertuigen van de dorsvereniging om via het geasfalteerde pad op het perceel 1289 van en naar de openbare weg te komen en te gaan. Aan dat gebruik van het geasfalteerde pad door de dorsvereniging is een einde gekomen in 1976 toen de dorsvereniging is opgeheven.
3.11.
Vanaf 1976 heeft [naam1] de loods op het (huidige) perceel 1324 gebruikt voor de stalling van voertuigen als auto’s en caravans.
3.12.
In een brief van 12 maart 2007 heeft de (toenmalige) gemeente Winsum (in 2019 aangesloten bij de gemeente Westerkwartier) desgevraagd aan [naam1] laten weten:

Hierbij bevestigen wij dat, de destijds door de gemeente [gemeente] afgegeven toestemming om gebruik te maken van de toegangsweg naar het opslagterrein van voormalige gemeente [gemeente] aan de [adres] voor de bereikbaarheid van uw perceel, nog van kracht is. Na eventuele verkoop van uw perceel zal de toestemming tot gebruik van de toegangsweg eveneens van kracht blijven.
3.13.
In 2008 heeft de gemeente Winsum op eigen kosten op de eerder door haar geplaatste dam de poort geplaatst ten behoeve van [geïntimeerde3] . Alleen [geïntimeerde3] heeft de sleutel van deze poort.
3.14.
[geïntimeerde3] en huurders van zijn loods hebben gebruik gemaakt van het geasfalteerde pad op het perceel 1289 om van en naar de openbare weg te gaan. In juni 2018 heeft [appellant] aan dat gebruik een einde gemaakt door voor de rode poort (zie de satellietfoto) een boomstam te plaatsen.

4.De beoordeling

Vorderingen en bezwaren bij het hof
4.1.
[appellant] vordert dat het hof het vonnis van de rechtbank van 11 maart 2020 vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. afwijst met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten van beide instanties. [appellant] heeft in hoger beroep zes bezwaren (grieven) tegen het vonnis van de rechtbank van 11 maart 2020 naar voren gebracht.
4.2.
De eerste grief richt zich tegen het door de rechtbank vastgestelde feit dat [geïntimeerde3] het perceel 1324 op 12 april 2007 in eigendom heeft verkregen van [naam1] . Dit is naar [appellant] stelt onjuist, [geïntimeerde3] zou volgens hem al in 1999 eigenaar zijn geworden van zowel perceel 1254 als van perceel 1324. Het hof heeft bij de vaststelling van de feiten rekening gehouden met dit door [geïntimeerde3] erkende feit, zodat [appellant] geen verder belang bij een afzonderlijke bespreking van deze grief .
4.3.
De overige grieven richten zich tegen de motivering die de rechtbank heeft gegeven voor het aanwijzen van de geasfalteerde toegangsweg op het perceel 1289 als noodweg ten dienste van het perceel 1324. Deze grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
4.4.
De eigenaar van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg kan van de eigenaar(s) van naburige erven te allen tijde aanwijzing van een noodweg ten dienste van zijn erf vorderen tegen vooraf te betalen of te verzekeren vergoeding van de schade welke door die noodweg wordt berokkend (artikel 5:57 lid 1 BW). Aanwijzing van een noodweg betekent een inbreuk op het eigendomsrecht van een ander, het meest omvattende recht dat iemand op een zaak kan hebben. Om daartoe te kunnen komen op grond van artikel 5:57 lid 1 BW, is in het algemeen beslissend of bij het ontbreken van een noodweg een behoorlijke exploitatie van het ingesloten erf bij een normale bestemming niet mogelijk is [1] .
4.5.
Vaststaat dat het perceel 1324 is ingesloten door de percelen 1289, 1254 en 1325 en zelf geen toegang heeft tot een openbare weg. Exploitatie van het perceel 1324 is niet mogelijk zonder de aanwijzing van een noodweg. [geïntimeerde3] verhuurt de loods op het perceel 1324 voor het stallen van (klassieke) auto’s, caravans en campers en zonder noodweg is er immers geen toegang tot de loods. [appellant] betwist ook niet de noodzakelijkheid van de aanwijzing van een noodweg.
4.6.
Dit betekent nog niet dat het perceel 1289 als noodweg moet worden aangewezen. Bij de beoordeling of dat het geval moet zijn moet het hof op grond van artikel 5:57 lid 3 BW rekening te houden met het belang van het ingesloten perceel (van [geïntimeerde3] ) dat langs de aangewezen noodweg de openbare weg zo snel mogelijk kan worden bereikt en het belang van het bezwaarde perceel (van [appellant] ) om zo weinig mogelijk overlast van de noodweg te ondervinden. Verder schrijft artikel 5:57 lid 3 BW voor dat wanneer een erf van de openbare weg afgesloten is geraakt, doordat het ten gevolge van een rechtshandeling een andere eigenaar heeft gekregen dan een vroeger daarmee verenigd gedeelte dat aan de openbare weg grenst of daartoe een behoorlijke toegang heeft, dit afgescheiden gedeelte dan het eerst in aanmerking komt voor de belasting met een noodweg.
4.7.
Deze in het derde lid van artikel 5:57 BW omschreven situatie doet zich hier voor. Tot de splitsing maakte het erf onderdeel uit van het aan de openbare weg gelegen erf van [naam1] (het perceel 1255) en daarna vormde het perceel 1324 samen met het perceel 1254 het erf [2] van [geïntimeerden1 en 2] tot zij het (huidige) perceel 1324 aan [geïntimeerde3] verkochten en leverden. Vaststaat dat (ook) het erf van [geïntimeerden1 en 2] een behoorlijke toegang heeft tot de openbare weg. Op grond van artikel 5:57 lid 3 BW komt het perceel 1254 als het later afgescheiden erf als eerste voor belasting in aanmerking, wat de wetgever als een zwaarwegende maar niet zonder meer doorslaggevende aanwijzing heeft bedoeld. De omstandigheid dat [geïntimeerden1 en 2] het (huidige) perceel 1324 maar een maand (van 16 maart 2007 tot 11/12 april 2007) in eigendom hebben gehad voor zij het perceel aan [geïntimeerde3] (door)verkochten, maakt het voorgaande niet anders.
4.8.
De te maken belangenafweging tussen [geïntimeerde3] als eigenaar van het ingesloten erf en [appellant] als eigenaar van het bezwaarde erf, valt naar het oordeel van het hof desondanks in het voordeel uit van [geïntimeerde3] . Daarvoor zijn naar het oordeel van het hof de volgende omstandigheden van belang.
4.9.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde3] en zijn rechtsvoorganger [naam1] en de (toenmalige) gebruikers van de loods op het (huidige) perceel 1324 in ieder geval vanaf 1963 steeds (incidenteel) gebruik van het geasfalteerde pad op het perceel 1289 hebben gemaakt om met in de loods gestalde voertuigen van en naar de openbare weg te komen en te gaan. [appellant] stelt wel dat [naam2] , die zijn camper in de loods op het (huidige) perceel 1324 stalde, gebruik maakte van het pad op het perceel 1254 om te komen en gaan naar de openbare weg, maar [geïntimeerde3] heeft vervolgens een schriftelijke verklaring van [naam2] in het geding gebracht waarin hij dat weerspreekt. In die verklaring laat [naam2] weten dat hij sinds 2001/2001 altijd over het geasfalteerde pad op het perceel 1289 is gegaan naar en van de loods op perceel 1324 en “
Alleen sinds juni 2018, toen er een boomstam voor het hek (toegangspoort) lag, moest ik door de tuin van perceel 79(hof: het perceel 1254)
rijden om mijn camper te halen om met vakantie te kunnen!
4.10.
Uit de volgende feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van het hof dat een behoorlijke exploitatie van (de loods op) het perceel 1324 onmogelijk is zonder incidenteel gebruik van het geasfalteerde pad. Toen de percelen 1324 en 1254 nog één erf waren en ook toen het perceel 1324 onderdeel uitmaakte van het perceel 1255, gingen de in de loods op het perceel 1324 gestalde voertuigen immers via het geasfalteerde pad op het perceel 1289 van en naar de openbare weg. [geïntimeerde3] , zijn rechtsvoorgangers en de gebruikers van de loods op het (huidige) perceel 1324 hebben steeds (incidenteel) gebruik van het geasfalteerde pad op het perceel 1289 gemaakt om met in de loods gestalde voertuigen van en naar de openbare weg te komen en te gaan. De rechtsvoorganger van [appellant] (de gemeente Winsum) heeft ten behoeve van dat gebruik in 1963 op eigen kosten zelfs een dam geplaats en later in 2007 een toegangspoort. Aan dat gebruik is pas in juni 2018 een einde gekomen toen [appellant] die toegang blokkeerde met een boomstam.
4.11.
De door [geïntimeerde3] gevorderde noodweg valt bovendien samen met de weg die [appellant] en zijn huurder(s) gebruiken als toegangsweg naar de op de achterzijde van zijn perceel gelegen loods. Ook de eigenaren van de percelen aan de [adres] 75 en 77 gebruiken (een deel van) het geasfalteerde pad.
4.12.
[appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat het geasfalteerde pad zal worden aangetast door het incidenteel gebruik van (huurders van) [geïntimeerde3] van dit pad. Dat het slechts om incidenteel gebruik gaat, staat tussen partijen niet ter discussie. Tijdens de gerechtelijke plaatsopneming heeft de raadsheer-commissaris vastgesteld dat in de loods maar een paar caravans en klassieke auto’s passen. Aan een aantal van deze voertuigen was duidelijk te zien dat ze al lange tijd niet uit de loods waren geweest. Verder blijkt niet dat het gebruik van het geasfalteerde pad in het verleden tot schade aan het pad heeft geleid, terwijl [geïntimeerde3] , zijn rechtsvoorganger en hun huurders al sinds jaar en dag (tot de plaatsing van de boomstam) gebruik van het geasfalteerde pad op het perceel 1289 maakten.
4.13.
Het hof volgt [appellant] niet in zijn stelling dat het pad op het perceel 1254 een redelijk alternatief vormt. Uit de in de memorie van antwoord opgenomen foto valt af te leiden dat een camper alleen met veel moeite bij de daar achter gelegen loods kan komen. Het pad op het perceel 1254 is bovendien geen geasfalteerd pad. Daarom is de omstandigheid dat de route via het perceel 1254 iets korter is, van ondergeschikt belang. Waar op het perceel van [appellant] al een geschikt pad aanwezig is, zouden [geïntimeerden1 en 2] een deel van hun tuin moeten opofferen om een verharding te realiseren. De (door [appellant] gestelde) omstandigheid dat [geïntimeerden1 en 2] dit pad in 2007 met gras hebben ingezaaid en struiken op het pad hebben geplant, bevestigt dit.
4.14.
[appellant] maakt wel aanspraak op schadevergoeding, maar heeft geen daartoe strekkende vordering ingesteld. Ook heeft [appellant] geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat [appellant] schade heeft geleden, lijdt of zal lijden door het incidenteel gebruik dat [geïntimeerde3] en zijn huurders van het geasfalteerde pad maken. Hoe het incidenteel gebruik van het geasfalteerde pad op het perceel 1289 door (de huurders van) [geïntimeerde3] een belemmering voor het gebruik van de loods voor de huurder van [appellant] kan opleveren en/of waardevermindering van zijn perceel, heeft [appellant] niet toegelicht. Het hof gaat daarom aan deze stellingen voorbij.

5.De slotsom

5.1.
Grief I is weliswaar terecht voorgesteld, maar kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, de overige grieven falen, zodat het vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. worden begroot op € 343,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x tarief II).
5.3.
Het hof zal de proceskostenveroordeling als gevorderd uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2020;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 343,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, J. Smit en K.M. Makkinga en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.

Voetnoten

1.HR 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2554
2.de wettelijke regeling van de noodweg in artikel 5:57 BW heeft betrekking op ‘erven’ en niet op afzonderlijke kadastrale percelen (zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 2 mei 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1895).