Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties.
6.De beoordeling
Het hof zal hierna een overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
b) [geïntimeerde 1] is eigenaar van het weiland, kadastraal bekend als gemeente [woonplaats] , [sectieletter] , nummer [sectienummer 3] (hierna: perceel [perceel 3] ).
d) Perceel [perceel 1] , met daarop de woning met aanhorigheden van [appellant] , heeft een langwerpige vorm en ligt met de korte zijde ervan aan de openbare weg.
e) Perceel [perceel 2] is niet rechtstreeks gelegen aan de openbare weg. Het perceel is eveneens langwerpig van vorm en grenst aan de westzijde ervan aan perceel [perceel 1] (en perceel [perceel 4] ) en aan de overige zijden ervan aan perceel [perceel 3] .
f) Perceel [perceel 3] ligt aan de zuidwestkant aan de openbare weg.
g) [geïntimeerde 1] heeft [appellant] toegestaan om vanaf de openbare weg via perceel [perceel 3] naar perceel [perceel 2] gaan. De toegang van perceel [perceel 3] naar perceel [perceel 2] is afgesloten, onder meer door een houten poort van 2.00-2.20 meter breed, die toebehoort aan [geïntimeerde 1] . [geïntimeerde 1] heeft [appellant] toegestaan om gebruik te maken van deze poort en stelt hem daartoe op aanvraag een sleutel beschikbaar.
primair:1) (a) de aanwijzing van een noodweg, inhoudende dat [appellant] , zijn rechtsopvolgers en derden op verzoek van [appellant] per voet of per voertuig mogen gaan over perceel [perceel 3] , over een breedte van vijf meter (conform de tekening, prod. 15 bij de inleidende dagvaarding), dan wel een in goede justitie te bepalen noodweg, waardoor [geïntimeerde 1] gehouden is om mee te werken aan de totstandkoming van de noodweg en [appellant] gehouden is om [geïntimeerde 1] eventueel schadeloos te stellen, en
subsidiair:2) (a) over te gaan tot vestiging van een erfdienstbaarheid, inhoudende dat [appellant] , zijn rechtsopvolgers en derden op verzoek van [appellant] per voet of voertuig mogen gaan over perceel [perceel 3] , over een breedte van vijf meter (conform de tekening, prod. 15 bij de inleidende dagvaarding), dan wel een in goede justitie te bepalen erfdienstbaarheid, waarbij perceel [perceel 2] als heersend erf heeft te gelden en perceel [perceel 3] als dienend erf,
- op voorwaarde dat de rechtbank een noodweg op perceel [perceel 3] aanwijst, vordert [geïntimeerde 1] , samengevat, de veroordeling van [appellant] om aan [geïntimeerde 1] een door de rechtbank in redelijkheid te bepalen schadeloosstelling te betalen;
heeft geconcludeerd:
- tot vernietiging van het bestreden vonnis,
- tot toewijzing van de eigen vorderingen,
- tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde 1] ,
- tot veroordeling van [geïntimeerde 1] om terug te betalen al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis reeds aan [geïntimeerde 1] heeft voldaan, het te betalen bedrag te vermeerderen met rente,
- tot veroordeling van [geïntimeerde 1] in de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
Grief 3 heeft betrekking op het dictum van het bestreden vonnis en heeft alleen zelfstandig belang in verband met de proceskosten.
6.4.3. De grieven hebben geen betrekking op de afwijzing van [appellant] ’ vorderingen onder 2) en 3) en op de beslissingen van de rechtbank in het lichaam van het bestreden vonnis die tot deze afwijzingen hebben geleid, zodat al deze beslissingen in dit hoger beroep niet verder aan de orde zijn.
De rechtbank heeft daartoe overwogen, samengevat en voor zover hier van belang, dat voor een behoorlijke exploitatie van perceel [perceel 2] de bestaande toegang vanaf de openbare weg via het voor de houten poort gelegen deel van perceel [perceel 3] toereikend is, omdat voor geen van de denkbare bestemmingen van perceel [perceel 2] een landbouwvoertuig noodzakelijk is om tot een behoorlijke exploitatie te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze exploitatie ook met kleinere machines gebeuren en bieden de houten poort en de weg daarnaartoe via perceel [perceel 3] hiertoe voldoende ruimte.
De rechtbank heeft uitdrukkelijk in het midden gelaten of het voor [appellant] mogelijk is om via de oprit van perceel [perceel 1] naar zijn naastgelegen perceel [perceel 2] te gaan.
stelt in hoger beroep verder dat hij geen toegang heeft naar perceel [perceel 2] via zijn eigen perceel [perceel 1] . [appellant] zou daarvoor zijn erf gedeeltelijk moeten aanpassen. Een daartoe aangevraagde (aanleg)vergunning is echter door de gemeente geweigerd.
[geïntimeerde 1] erkent in hoger beroep de overlast door woelratten op perceel [perceel 2] . Volgens [geïntimeerde 1] is echter sprake van een algemeen bekend probleem in en rond de percelen van partijen en maken [geïntimeerde 1] noch zijn (andere) buren gebruik van landbouwvoertuigen om dat probleem te bestrijden (omdat woelratten volgens [geïntimeerde 1] op dezelfde wijze worden bestreden als mollen). Als [appellant] wel gebruik wil maken van landbouwvoertuigen, dan volstaat volgens [geïntimeerde 1] het gebruik van kleinere voertuigen, die perceel [perceel 2] kunnen bereiken via de houten poort.
Vast staat dat [appellant] vanaf perceel [perceel 1] een behoorlijke toegang heeft tot de openbare weg. Dit is met name het geval via de oprit vóór de garage, die is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van perceel [perceel 2] . Als komt vast te staan dat de toegang via deze oprit ook kan dienen als een ‘behoorlijke toegang’ van perceel [perceel 2] tot de openbare weg, dan kan [appellant] naar het oordeel van het hof geen aanspraak maken op een noodweg over het erf van [geïntimeerde 1] .
In reactie op het door [geïntimeerde 1] gevoerde verweer, heeft [appellant] niet gesteld dat (en waarom) zijn oprit - na het verwijderen van de haag en een eventuele aanpassing van de oprit - nog steeds ongeschikt zou zijn om met landbouwvoertuigen te gaan naar perceel [perceel 2] . [appellant] heeft niet betwist dat de oprit daarvoor breed genoeg is. [appellant] heeft ook niet gesteld dat sprake is van een problematisch hoogteverschil. Het hof wijst er in dit verband overigens op dat een dergelijk (problematisch) hoogteverschil niet zichtbaar is op een in eerste aanleg door [geïntimeerde 1] overgelegde foto (onderdeel van prod. 4 bij de conclusie van antwoord), die betrekking heeft op de situatie vóór het planten van de haag. Op deze foto is, als het inmiddels verwijderde lage stenen muurtje wordt weggedacht, veeleer te zien dat sprake is van een vloeiende overgang van het iets hoger gelegen perceel [perceel 1] naar het iets lager gelegen perceel [perceel 2] . [appellant] heeft niets gesteld dat afdoet aan deze conclusie.
bestemmingsplanin de weg staat aan het gebruik van zijn eigen oprit om perceel [perceel 2] te bereiken. Meer in het bijzonder heeft [appellant] gesteld dat hij in 2010 het verzoek om een aanlegvergunning heeft gedaan, maar dat deze door de gemeente is geweigerd met een beroep op het toepasselijke bestemmingsplan. Volgens [appellant] volgt hieruit afdoende waarom van hem niet kan worden verlangd dat hij zijn eigen oprit op perceel [perceel 1] gebruikt als toegang naar de openbare weg vanaf perceel [perceel 2] .
Uit het door [appellant] overgelegde ‘
voornemen tot het weigeren van een aanlegvergunning’van 7 juli 2010 (onderdeel van prod. 21 bij de memorie van grieven) blijkt dat [appellant] inderdaad om een aanlegvergunning heeft verzocht en wel ‘
voor het verbreden van een oprit’[op perceel [perceel 2] , hof] en dat de gemeente toen van oordeel was dat de aanvraag niet voldeed aan de bepalingen van het bestemmingsplan
‘omdat de oprit niet noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de agrarische en/of natuurlijke doeleinden van het perceel’.
‘inrit naar [een] parkeerplaats’en dat [appellant] , zoals hij ook stelt, het voornemen had om het terrein gedeeltelijk op te hogen, een verharding aan te brengen, evenals een talud voorzien van beplanting. De verwezenlijking van deze plannen zou het hoogteverschil tussen de beide percelen hebben benadrukt, zoals ook blijkt uit de bij het aanvraagformulier gevoegde tekening.
Anders dan [appellant] suggereert, hield de vergunningaanvraag dus geen verband met het bevorderen van de toegang naar perceel [perceel 2] als geheel. Aan deze aanvraag en de afwijzing daarvan door de gemeente kunnen dus geen conclusies worden verbonden in verband met de kwestie die hier aan de orde is, namelijk de (on)mogelijkheid om vanaf perceel [perceel 2] via de oprit op perceel [perceel 1] naar de openbare weg te gaan (en vice versa).
Ook grief 3, die betrekking heeft op de veroordeling van [appellant] in de proceskosten in conventie en reconventie, faalt.
7.De uitspraak
[geïntimeerde 1] tot op heden begroot op € 311,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;