In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, geboren in 2007, van wie de ouders in een echtscheidingsprocedure afspraken hebben gemaakt over de zorgregeling. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking gekregen waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is vastgesteld. De moeder is in hoger beroep gegaan, waarbij zij verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats te wijzigen af te wijzen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Gelderland en constateert dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De kinderen hebben een bovengemiddelde behoefte aan structuur en begeleiding, en de vader kan deze beter bieden. De moeder stelt dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats financiële gevolgen voor haar heeft, maar het hof oordeelt dat deze argumenten niet prevaleren boven het belang van de kinderen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en stelt dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader moet blijven, in het belang van rust en duidelijkheid voor de kinderen.