ECLI:NL:GHSHE:2023:4295

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
200.329.346_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf van minderjarige in geval van co-ouderschap en financieel belang van de ouders

In deze zaak, uitgesproken door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 december 2023, gaat het om het hoofdverblijf van een minderjarige in het kader van co-ouderschap. De vader is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin werd bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder zou zijn. De vader betoogt dat de rechtbank ten onrechte de hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft vastgesteld, en dat het in het belang van het kind is dat hij bij hem woont. Hij wijst op de sociale en financiële omstandigheden die zijn verzoek ondersteunen, waaronder het feit dat hij een hoger inkomen heeft dan de moeder en dat de minderjarige in zijn voormalige gezamenlijke huurwoning is opgegroeid.

De moeder daarentegen steunt de beslissing van de rechtbank en stelt dat de vader niet in het belang van de minderjarige handelt door hoger beroep aan te tekenen. Zij heeft inmiddels andere woonruimte gevonden en het co-ouderschap verloopt goed. De raad voor de kinderbescherming adviseert om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. Het hof overweegt dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die een wijziging van de hoofdverblijfplaats rechtvaardigen. Het hof concludeert dat het financieel belang van de moeder bij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige ook in het belang van het kind is, en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank.

De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit en duidelijkheid voor de minderjarige in een co-ouderschapsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 december 2023
Zaaknummer: 200.329.346/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/310768 / FA RK 22-4025
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.P.F. Rober,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.E.A.H. Verstraelen.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als informant merkt het hof aan:
-
Bureau Jeugdzorg Limburg, locatie [locatie] , hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank, waarin het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder is bepaald.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 3 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 6 juli 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft het hoofdverblijf van [minderjarige] en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem wordt bepaald. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 22 augustus 2023, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep althans het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 november 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Rober;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Verstraelen;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
De GI heeft zich bij brief van 22 november 2023 afgemeld voor de mondelinge behandeling.
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • productie 6 en productie 7 van mr. Verstraelen, ontvangen op 25 augustus 2023;
  • het V6-formulier van mr. Verstraelen van 29 augustus 2023, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 7 april 2023;
  • de brief van de GI van 22 november 2023, ontvangen op 24 november 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de ouders is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2
[minderjarige] staat sinds 22 april 2022 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 22 april 2024. De door de GI verzochte machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootmoeder vaderszijde is door de kinderrechter van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, bij beschikking van 20 maart 2023 afgewezen.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn. De rechtbank heeft een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld die neerkomt op een co-ouderschapsregeling. De proceskosten zijn gecompenseerd en het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald. De rechtbank betrekt in de overwegingen dat [minderjarige] op dat moment niet bij één van de gezaghebbende ouders stond ingeschreven, maar op het woonadres van zijn grootmoeder. De vader woonde hier feitelijk echter ook, ondanks dat hij stond ingeschreven op het adres van de grootvader. [minderjarige] woonde dus wel degelijk samen met zijn vader bij de grootmoeder. Inmiddels woont de vader weer in de voormalig gezamenlijke huurwoning, want bij vonnis van 5 juli 2023 heeft de rechtbank Limburg het huurrecht van de woning aan hem toegekend. [minderjarige] is in dat huis opgegroeid, heeft daar zijn sociale contacten, er woont familie in de buurt (grootmoeder) en hij gaat in [woonplaats vader] naar school. Het sociale element moet doorslaggevend zijn bij het bepalen van het hoofdverblijf van [minderjarige] . De vader voert verder aan dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat de discussie over het hoofdverblijf vanwege de co-ouderschapsregeling meer een formaliteit is en voornamelijk betrekking heeft op de financiën. Hij wijst op een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 maart 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2025, waarin is overwogen dat financiële argumenten niet boven het belang van een kind prevaleren. De ouders hebben nog geen financiële afspraken gemaakt, zij zijn bezig met het opstellen van een ouderschapsplan. De grotere uitgaven ten behoeve van [minderjarige] komen voor rekening van de vader, want hij heeft een hoger inkomen dan de moeder. De vader vreest dat er in de toekomst wellicht nog geschilpunten komen tussen hem en de moeder, bijvoorbeeld over de schoolkeuze van [minderjarige] , en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] dan doorslaggevend is.
3.6.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Zij staat achter de bestreden beschikking en zij wil dat de strijd tussen ouders stopt. Door hoger beroep in te stellen tegen de bestreden beslissing handelt de vader niet in het belang van [minderjarige] . Bij vonnis van 5 juli 2023 is het huurrecht van de voormalig gezamenlijke huurwoning aan de vader toegekend. De moeder heeft haar hoger beroep tegen het vonnis ingetrokken. Zij heeft inmiddels andere woonruimte gevonden in [woonplaats moeder] en [minderjarige] heeft ook daar vrienden gemaakt. Het co-ouderschap loopt goed en de moeder wil graag met de vader en de GI samenwerken. Zij wil rust voor [minderjarige] . De moeder is met de raad van mening dat het hoofdverblijf meer een formaliteit betreft en een financiële discussie, gelet op het co-ouderschap. De moeder heeft meer financieel belang bij het hoofdverblijf dan de vader. De zwemles van [minderjarige] wordt als gevolg van het lage inkomen van de moeder betaald door Stichting Leergeld. De moeder leeft met [minderjarige] van de kinderbijslag.
3.7.
De raad adviseert tijdens de mondelinge behandeling de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder in stand te laten. De (zorg)taken zijn tussen de ouders evenredig verdeeld, anders dan in de door de vader aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Er is sprake van een co-ouderschap, waardoor het hoofdverblijf eigenlijk niet relevant is en de sociale inbedding is geborgd. Het is begrijpelijk om in dat geval een financiële afweging te maken, daar heeft [minderjarige] ook voordeel bij.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.2.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige] dat er een einde komt aan het geschil tussen de ouders over zijn hoofdverblijfplaats, zodat er duidelijkheid is en de ouders hun energie kunnen richten op het gezamenlijk ouderschap. Het hof is van oordeel dat er in hoger beroep geen omstandigheden zijn aangevoerd die maken dat het hoofdverblijf van [minderjarige] , dat door de rechtbank bij de moeder is bepaald, niet in stand kan blijven. De omstandigheden zijn na de bestreden beschikking weliswaar gewijzigd omdat het huurrecht van de voormalig gezamenlijke woning bij vonnis van 5 juli 2023 aan de vader is toegekend, maar dit betekent naar het oordeel van het hof niet dat ook het hoofdverblijf van [minderjarige] moet worden gewijzigd. De vader voert aan dat het sociale leven van [minderjarige] in [woonplaats vader] is, maar het hof wijst er op dat er sprake is van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken die neerkomt op een co-ouderschap en [minderjarige] dus evenveel tijd doorbrengt bij de moeder (inmiddels in [woonplaats moeder] ) als bij de vader in [woonplaats vader] . Het hoofdverblijf brengt hierin geen verandering. Naar het oordeel van het hof is onderhavige situatie niet gelijk aan de situatie zoals in de door de vader aangehaalde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 maart 2022. Daarin was net als in onderhavige zaak sprake van een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, maar zorgde het hoofdverblijf van de kinderen bij de ene ouder voor meer rust en regelde deze ouder ook alle praktische zaken rondom de kinderen. Dat is hier niet aan de orde. De vader en de moeder zijn op alle gebieden volstrekt gelijkwaardig aan elkaar en in dat geval is het in het belang van [minderjarige] om ook de financiële kant te betrekken bij de beoordeling. De vader heeft naar eigen zeggen een prima inkomen en een hoger inkomen dan de moeder, die een inkomen heeft onder bijstandsniveau. Het is in het belang van [minderjarige] dat beide ouders financieel in staat zijn om voor hem te zorgen en dat hij bij beide ouders een enigszins vergelijkbaar welstandsniveau ervaart. Daarom is in dit geval het financieel belang van de moeder bij het hoofdverblijf van [minderjarige] tevens in het belang van [minderjarige] . Gelet hierop dient de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder te zijn.
3.8.3.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.8.4.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, gelet op de familierechtelijke aard van de zaak.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 3 mei 2023 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.C.E. Ackermans-Wijn en J.W.P.N. Hermans is op 28 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.