In deze zaak, uitgesproken door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 december 2023, gaat het om het hoofdverblijf van een minderjarige in het kader van co-ouderschap. De vader is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin werd bepaald dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder zou zijn. De vader betoogt dat de rechtbank ten onrechte de hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft vastgesteld, en dat het in het belang van het kind is dat hij bij hem woont. Hij wijst op de sociale en financiële omstandigheden die zijn verzoek ondersteunen, waaronder het feit dat hij een hoger inkomen heeft dan de moeder en dat de minderjarige in zijn voormalige gezamenlijke huurwoning is opgegroeid.
De moeder daarentegen steunt de beslissing van de rechtbank en stelt dat de vader niet in het belang van de minderjarige handelt door hoger beroep aan te tekenen. Zij heeft inmiddels andere woonruimte gevonden en het co-ouderschap verloopt goed. De raad voor de kinderbescherming adviseert om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. Het hof overweegt dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die een wijziging van de hoofdverblijfplaats rechtvaardigen. Het hof concludeert dat het financieel belang van de moeder bij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige ook in het belang van het kind is, en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank.
De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van stabiliteit en duidelijkheid voor de minderjarige in een co-ouderschapsregeling.