ECLI:NL:GHARL:2022:2007

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
200.304.215
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsincident in huurzaak met betrekking tot bedrijfsruimte en woonruimte

In deze zaak gaat het om een schorsingsincident dat is ingesteld door [appellante1] en [appellante2] tegen [geïntimeerde] Onroerend Goed B.V. Het hof heeft op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep, waarbij het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerder vonnis van de kantonrechter is afgewezen. De kantonrechter had in zijn vonnis van 20 oktober 2021 de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, die onder andere ontbinding van de huurovereenkomsten en ontruiming van de gehuurde ruimtes inhielden. [appellante1] en [appellante2] zijn van mening dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld en hebben hoger beroep ingesteld. Ze vorderen schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, omdat zij vrezen in een noodsituatie te komen als zij het gehuurde moeten ontruimen. Het hof overweegt dat de kantonrechter al rekening heeft gehouden met de impact van de ontruiming en dat er geen sprake is van kennelijke misslagen in het vonnis. De belangenafweging valt in het voordeel van [geïntimeerde] uit, omdat deze recht heeft op spoedige uitvoering van het vonnis en de huurpenningen. Het hof wijst de vordering tot schorsing af en veroordeelt [appellante1] en [appellante2] in de kosten van het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.304.215
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 9022880)
arrest van 15 maart 2022
in het incident in de zaak van

1.[appellante1] h.o.d.n. [naam1] ,

wonende te [woonplaats1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante2] B.V.,
statutair gevestigd te Bunschoten, kantoorhoudende te Garderen,
appellanten, tevens eiseressen in het incident,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [naam1] resp. [appellante2] ,
advocaat: mr. E.C. Meure,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] Onroerend Goed B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Ermelo,
geïntimeerde, tevens verweerster in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.G.F.M. van Oss.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 14 april 2021 en 20 oktober 2021 die de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 13 december 2021, met een vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad op grond van artikel 351 Rv, dan wel 223 Rv (met producties A tot en met E),
- de memorie van antwoord in het incident (met productie 1),
- de akte houdende aanvulling incidentele vordering.
2.2
Vervolgens hebben [naam1] en [appellante2] de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Voor de beoordeling van dit incident is het volgende van belang. [geïntimeerde] verhuurt sinds 1 juli 2014 een bedrijfsruimte in [woonplaats1] aan [appellante2] . Zij verhuurt sinds 1 oktober 2016 de daarnaast gelegen bedrijfsruimte met bedrijfswoning (met tuin, erf en parkeerplaatsen) aan [naam1] . [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat beide huurders tekort zijn geschoten in de nakoming van hun huurovereenkomsten. Daarom heeft zij gevorderd dat de kantonrechter de afzonderlijke huurovereenkomsten zal ontbinden, beide huurders zal veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en hen zal veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten, waaronder de werkelijke advocaatkosten. Ten aanzien van [naam1] heeft [geïntimeerde] ook nog gevorderd dat [naam1] zal worden veroordeeld tot betaling van een contractuele boete. De kantonrechter heeft de vorderingen toegewezen en heeft het (eind)vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [naam1] en [appellante2] zijn het niet eens met het oordeel van de kantonrechter en hebben hoger beroep ingesteld.
3.2
In dit incident vorderen [naam1] en [appellante2] schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 20 oktober 2021. Het hof zal deze vordering afwijzen en zal hierna uitleggen waarom.
Juridisch kader
3.3
Wanneer een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is deze uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij uitvoering van het vonnis. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de kantonrechter. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de kantonrechter op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden. [1]
Het standpunt van [naam1] , [appellante2] en [geïntimeerde]
3.4
[naam1] en [appellante2] stellen zich op het standpunt dat de kantonrechter ten onrechte de vorderingen van [geïntimeerde] heeft toegewezen. Volgens hen is sprake van meerdere kennelijke misslagen. Kort gezegd heeft volgens hen de kantonrechter (1) over het hoofd gezien dat in beide huurrelaties ook andere verhuurders contractspartij zijn (en dat deze verhuurders niet betrokken zijn in deze procedure en dus verplicht zijn huurgenot aan hen te (blijven) verstrekken), (2) ten onrechte de vastgestelde tekortkomingen aan beíde huurders toegerekend, (3) miskend dat onderhuur wel degelijk was toegestaan zonder daarvoor (opnieuw) toestemming te vragen en (4) over het hoofd gezien dat sprake is van schuldeisersverzuim zodat hij ten onrechte heeft vastgesteld dat de huurders zijn tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomsten. Verder hebben [naam1] en [appellante2] aangevoerd dat de vermeende tekortkomingen geen ontbinding van de huurovereenkomsten en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
Als belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging hebben [naam1] en [appellante2] aangevoerd dat zij in een noodtoestand zullen komen te verkeren indien zij het gehuurde dienen te ontruimen. Zij stellen dat zij in dat geval geconfronteerd worden met een onomkeerbare en ernstige verstoring van de bedrijfsvoering (waarbij volgens hen faillissement ernstig op de loer ligt), hoge uitvoeringskosten (zoals de kosten verbonden aan de ontruiming) en de onmogelijkheid om binnen drie maanden vervangende bedrijfsruimte te vinden die zij voor onbepaalde tijd kunnen huren om dubbele huurlasten te voorkomen, als het vonnis van de kantonrechter vernietigd wordt. Dat laatste is volgens hen lastig doordat een ruimte moet worden gezocht die voldoet aan criteria voor lesruimte, lesvoorzieningen en de werkplaats. Daarnaast bevindt zich volgens hen een enorme hoeveelheid bedrijfsmiddelen op de locatie, waaronder hoogwerkers, aanhangers voor transport van de hoogwerkers en allerhande overige bedrijfsmiddelen die niet zomaar ergens anders kunnen worden ondergebracht. [naam1] en [appellante2] hebben verder als belang nog aangevoerd dat ten aanzien van de betalingsveroordelingen een (fors) restitutierisico bestaat aan de zijde van [geïntimeerde] . Ten aanzien van [naam1] is nog aangevoerd dat mevrouw [appellante1] (hierna: [appellante1] ) fysieke beperkingen heeft, voor wie een ontruiming op stel en sprong (zeer) ingrijpend is vanwege de fysieke en emotionele impact ervan. Tenslotte hebben [naam1] en [appellante2] erop gewezen dat niet alleen zijzelf, maar ook [geïntimeerde] belang heeft bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat [geïntimeerde] niet geconfronteerd zal worden met een claim tot schadevergoeding indien de beslissing tot ontbinding en ontruiming in hoger beroep wordt teruggedraaid en bovendien [naam1] en [appellante2] huurpenningen zullen blijven betalen zolang ze in het gehuurde verblijven. [geïntimeerde] heeft, kort gezegd, geconcludeerd tot afwijzing van de gevorderde schorsing.
Het oordeel van het hof
Er is geen sprake van een kennelijke misslag
3.5
Duidelijk is dat [naam1] en [appellante2] het inhoudelijk niet eens zijn met het oordeel van de kantonrechter. De kennelijke misslagen die door hen zijn aangevoerd (zie rov. 3.4 onder 1 tot en met 4) kunnen niet tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis leiden, omdat deze stellingen een diepgaande, inhoudelijke beoordeling vergen. Op basis van datgene dat [naam1] en [appellante2] stellen is geen sprake van ‘klaarblijkelijke’ misslagen in de beoordeling van de kantonrechter.
Er is geen sprake van een noodsituatie
3.6
De tenuitvoerlegging van een vonnis kan worden geschorst wanneer zich na het vonnis bepaalde feiten voordoen of aan het licht komen op grond waarvan de geëxecuteerde in een noodtoestand zal komen te verkeren. [2] [naam1] en [appellante2] hebben aangevoerd (zie rov. 3.4) dat ontruiming voor hen tot een noodsituatie zal leiden. De kantonrechter heeft kenbaar aandacht gehad voor de omstandigheid dat een ontruiming impact heeft op de bedrijfsvoering van [naam1] en [appellante2] . Bij het bepalen van de ontruimingstermijn heeft de kantonrechter nadrukkelijk meegewogen dat [naam1] en [appellante2] wellicht enige tijd nodig hebben om vervangende bedrijfsruimte/kantoorruimte en woonruimte te vinden, onder andere doordat de hoogwerkers ergens anders dienen te worden ondergebracht. Daarom heeft de kantonrechter, ambtshalve, de ontruimingstermijn op drie maanden gesteld. Doordat de kantonrechter de door [naam1] en [appellante2] genoemde omstandigheden al in zijn beoordeling heeft betrokken, is dus geen sprake van feiten of omstandigheden die zich na het vonnis hebben voorgedaan en is geen sprake van een noodtoestand in de zin van het hiervoor genoemde criterium. Voor zover [naam1] en [appellante2] nog hebben gesteld dat een ontruiming mogelijk tot faillissement zal leiden, wat [geïntimeerde] heeft betwist, hebben zij die stelling niet onderbouwd. Ook uit die aangevoerde omstandigheid kan om die reden geen noodtoestand worden afgeleid.
De belangenafweging valt in het voordeel van [geïntimeerde] uit
3.7
Vervolgens komt het hof toe aan een belangenafweging. [naam1] en [appellante2] hebben gesteld (zie rov. 3.4) dat zij belang hebben bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof zal beoordelen of op grond van de door [naam1] en [appellante2] gestelde omstandigheden het belang van [naam1] en [appellante2] bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het vonnis. Omdat de kantonrechter niet heeft gemotiveerd waarom hij zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, weegt het hof daarbij alle door [naam1] en [appellante2] gestelde feiten en omstandigheden mee. Het hof begrijpt dat [naam1] en [appellante2] graag de bedrijfsruimte en woonruimte willen behouden en dat een verhuizing de nodige impact zal hebben op de bedrijfsvoering van beide ondernemingen. De kantonrechter heeft om de impact minder groot te laten zijn de ontruimingstermijn op drie maanden gesteld (zie eerder rov. 3.6). Dat de executie van het vonnis moet wijken in verband met de gezondheid van [appellante1] komt niet vast te staan, omdat [naam1] en [appellante2] hun standpunt (dat de fysieke en emotionele gesteldheid van [appellante1] aan ontruiming in de weg staat) niet hebben onderbouwd en [geïntimeerde] dit standpunt gemotiveerd heeft betwist. Verder hebben [naam1] en [appellante2] nog aangevoerd dat aan de zijde van [geïntimeerde] een restitutierisico bestaat. [geïntimeerde] heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Doordat [naam1] en [appellante2] hun stelling niet hebben onderbouwd, komt niet vast te staan dat sprake is van een restitutierisico.
Tegenover het belang van [naam1] en [appellante2] staat het belang van [geïntimeerde] van spoedige uitvoering van het vonnis op dit moment, zodat zij weer over de bedrijfsruimte en woonruimte kan beschikken ten behoeve van een huurder die zijn verbintenissen nakomt en er een einde komt aan de problematiek die speelt tussen [appellante1] en een andere huurder op het terrein ( [naam3] ). De kantonrechter heeft vastgesteld, en het hof gaat daar dus ook van uit, dat [naam1] en [appellante2] op meerdere punten in de nakoming van hun verplichtingen onder de huurovereenkomst zijn tekortgeschoten. De kantonrechter heeft bovendien vastgesteld dat [appellante1] niet bereid is om de problemen met [naam3] aan te pakken om tot een oplossing te komen. [geïntimeerde] moet als verhuurder niet alleen het rustig huurgenot aan [naam1] en [appellante2] verschaffen, maar ook aan haar andere huurders, zoals [naam3] . De kantonrechter heeft vastgesteld dat onder deze omstandigheden het belang van [appellante1] dient te wijken voor dat van [naam3] , omdat het vertrouwen in [appellante1] op een goede afloop weg is. Het hof ziet geen aanleiding om binnen de kaders van dit schorsingsincident tot een andersluidende conclusie te komen. [geïntimeerde] heeft naast dit belang ook nog van rechtswege belang bij de executie van het vonnis, omdat zij recht heeft op betaling van de contractuele boete door [naam1] .
3.8
Het hof is van oordeel dat, gelet op het bovenstaande de belangenafweging uitvalt in het voordeel van [geïntimeerde] . Het hof wijst de incidentele vordering daarom af. Het beroep op artikel 223 Rv door [naam1] en [appellante2] maakt het voorgaande niet anders.
3.9
[naam1] en [appellante2] worden door het hof in het ongelijk gesteld en daarom zal het hof hen in de kosten van dit incident veroordelen.
3.1
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt [naam1] en [appellante2] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.114,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.P. Giesen, C.M.E. Lagarde en M.S.A. van Dam, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. C.M.E. Lagarde en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
2.Hoge Raad, 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575 (Ritzen/Hoekstra).