ECLI:NL:GHARL:2022:1785

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
21/00689 t/m 21/00692
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 4 mei 2021 een aantal uitspraken heeft gedaan met betrekking tot aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2013 tot en met 2016. De rechtbank had het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 gegrond verklaard, maar de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen voor de jaren 2013, 2014 en 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van immateriële schade en proceskosten aan belanghebbende. Belanghebbende is in hoger beroep gegaan, waarbij de Inspecteur een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de zitting op 25 januari 2022 is er een compromis bereikt tussen partijen over de geschilpunten, inclusief de proceskostenvergoeding van € 1.999,50. Het Hof heeft vastgesteld dat de proceskostenvergoeding onderdeel uitmaakt van het gesloten compromis en dat belanghebbende zich hieraan moet houden. Het Hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers 21/00689, 21/00690, 21/00691 en 21/00692
uitspraakdatum: 8 maart 2022
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 mei 2021, zaaknummers LEE 20/1624, 20/2021, 20/2939 en 20/2940, in de gedingen tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en over de jaren 2013, 2014 en 2015 navorderingsaanslagen in de IB/PVV opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente in rekening gebracht.
1.2
Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2016 gegrond verklaard en is de aanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig. Bij uitspraken op bezwaar zijn de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013, 2014 en 2015 ongegrond verklaard.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de (navorderings)aanslagen verminderd overeenkomstig het tussen partijen gesloten compromis, de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd, bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar, de Inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van immateriële schade tot een bedrag van € 500, de Inspecteur opgedragen tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.999,50.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord J. Sierts als de gemachtigde van belanghebbende en [naam1] namens de Inspecteur.
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Partijen hebben ter zitting van de Rechtbank bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over hun geschilpunten.
2.2
In het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank is onder meer het volgende vermeld (waarbij Sierts optreedt als de gemachtigde):
“De rechter merkt op dat (…). De bewijslast ervan ligt bij eiser. Dat wil de rechter aan de gemachtigde van eiser meegeven bij zijn beoordeling. Hij (
Hof: hiermee wordt Sierts bedoeld) kan er ook voor kiezen om er samen een klap op te geven. (…) Als hij toch in hoger beroep wil bij het Hof dan heeft het geen zin om er energie in te steken. Een oplossing gaat dan wel om het totaal, dus ook om de proceskostenvergoeding en de immateriële schadevergoeding.
(…)
De rechter vraagt of ze dit moet verwerken in een compromis-uitspraak.
(…)
De rechter loopt per jaar de aftrekbare kosten langs.
2016
(…)
2013
(..)
2014
(…)
2015
(…)
De rechter vraagt partijen of ze het eens zijn met de berekeningen.
Partijen bevestigen dat ze het ermee eens zijn.
De rechter merkt op dat het compromis nog moet worden afgehecht. Ze vraagt of partijen het eens zijn met de berekening van de proceskostenvergoeding en de immateriële schadevergoeding die eerder is besproken: dus € 1.999,50 proceskostenvergoeding en € 500 immateriële schadevergoeding.
Sierts: Ik laat dat altijd aan de rechtbank of het hof over.
(…)
De rechter vraagt of het akkoord is om een proceskostenvergoeding af te spreken van € 1.999,50, een immateriële schadevergoeding van € 500 en viermaal € 48 griffierecht.
Beide partijen gaan akkoord.
De rechter sluit het onderzoek en deelt mee dat de rechtbank het compromis gaat verwerken in een uitspraak.
(…)”.
2.3
De Rechtbank heeft het compromis opgenomen in de overwegingen van de uitspraak. Daarbij heeft zij de proceskostenvergoeding van € 1.999,50 als onderdeel van het compromis vermeld. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond geoordeeld en conform het compromis beslist.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is primair of de proceskosten deel uitmaken van het in beroep tussen partijen gesloten compromis, hetgeen belanghebbende bestrijdt en de Inspecteur verdedigt. Voor het geval de proceskosten geen onderdeel zijn van het compromis is in geschil of deze te laag zijn vastgesteld, hetgeen belanghebbende stelt en de Inspecteur weerspreekt.
3.2
Belanghebbende is van mening dat de proceskosten geen onderdeel zijn van het ter zitting van de Rechtbank gesloten compromis en dat de proceskosten op een te laag bedrag zijn berekend nu er geen sprake is van 4 samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3.3
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Hij stelt zich op het standpunt dat de proceskosten deel uitmaken van het gesloten compromis en dat deze kosten juist zijn berekend.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Naast de uitspraak van de Rechtbank is het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting de enige kenbron van hetgeen ter zitting van de Rechtbank is voorgevallen (vergelijk onder meer HR 22 april 2011, nr. 10/03541, ECLI:NL:HR:2011:BQ2098). De vastlegging in en de vaststelling van het proces-verbaal zijn voorbehouden aan de Rechtbank (zie onder meer HR 26 oktober 2012, nr. 11/05003, ECLI:NL:HR:2012:BY1238).
4.2
De Rechtbank heeft blijkens het proces-verbaal partijen ter zitting voorgehouden dat een te sluiten compromis ziet op het geheel en daarbij expliciet vermeld dat dit dan incluis de proceskostenvergoeding is. Uit het proces-verbaal volgt dat beide partijen vervolgens tot een compromis zijn gekomen over de geschilpunten en akkoord zijn gegaan met het bedrag van € 1.999,50 voor de proceskostenvergoeding.
4.3
In hoger beroep heeft de gemachtigde gesteld dat hij ter zitting van de Rechtbank niet heeft deelgenomen aan het gesprek over de hoogte van de proceskostenvergoeding, maar dat dit in samenspraak is gegaan tussen de Rechtbank en de Inspecteur. De gemachtigde ziet dit niet in het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank terug. Het Hof wijst erop dat een proces-verbaal een zakelijke weergave is van het ter zitting verhandelde en dat niet al hetgeen ter zitting is verklaard in het proces-verbaal hoeft te worden opgenomen. In het proces-verbaal staat expliciet dat beide partijen akkoord zijn met het bedrag van € 1.999,50 als proceskostenvergoeding. Dit bedrag heeft de Rechtbank ook in de uitspraak opgenomen als zijnde onderdeel van het compromis.
4.4
Belanghebbendes stelling dat hij ter zitting van de Rechtbank niet akkoord is gegaan met dit bedrag, dan wel dat hij een voorbehoud heeft gemaakt, acht het Hof niet aannemelijk nu het compromis juist was bedoeld ter beslechting van het gehele geschil, zoals door de Inspecteur is gesteld en ook volgt uit het proces-verbaal en gelet op de gang van zaken tijdens de procedure ook voor de hand ligt. Het Hof merkt daarbij op dat belanghebbende niet heeft weersproken dat de Rechtbank partijen, voordat werd overgegaan tot een poging om tot een compromis te komen (omdat het anders geen zin had om er energie in te steken), heeft voorgehouden dat een te sluiten compromis een oplossing moest zijn voor het totaal, dus inclusief de proceskostenvergoeding.
4.5
Gelet op het voorgaande maakt de proceskostenvergoeding onderdeel uit van het ter zitting van de Rechtbank gesloten compromis en is belanghebbende daaraan gebonden. Belanghebbende heeft zich niet op het standpunt gesteld dat ten tijde van het sluiten van het compromis sprake is geweest van een wilsgebrek. Dat is ook niet gebleken.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling van de Inspecteur.
Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022.
De griffier is verhinderdDe voorzitter,
de uitspraak te ondertekenen.
(G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 maart 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.