ECLI:NL:GHARL:2022:1776

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
200.296.880
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsrechtelijke geschil over loonbetaling tijdens arbeidsongeschiktheid en re-integratieverplichtingen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een werknemer, [appellant], en zijn werkgever, Rofra Meubelen Project B.V., over de betaling van loon tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid. [appellant] was van 7 april 2020 tot 7 november 2020 in dienst bij Rofra en meldde zich op 11 mei 2020 ziek. Rofra stopte de loonbetaling vanaf 1 augustus 2020, wat [appellant] betwistte. De kantonrechter in Apeldoorn oordeelde dat [appellant] slechts recht had op loon over een korte periode, waarna hij in hoger beroep ging.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevestigde de beslissing van de kantonrechter. Het hof oordeelde dat [appellant] zich niet had gehouden aan zijn re-integratieverplichtingen, wat leidde tot de loonsanctie. De bedrijfsarts had geadviseerd dat [appellant] op beperkte schaal weer aan het werk kon, maar hij had dit advies niet opgevolgd. Het hof benadrukte dat het advies van de bedrijfsarts leidend is en dat [appellant] onvoldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om te werken. De loonsanctie werd daarom terecht toegepast, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.296.880
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, 8912195)
arrest van 8 maart 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende in [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rofra Meubelen Project B.V.,
gevestigd in Vaassen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Rofra,
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep

1.1
De kantonrechter in Apeldoorn heeft op 6 januari 2021 en op 31 maart 2021 een vonnis gewezen tussen partijen.
1.2
[appellant] is bij dagvaarding van 16 juni 2021 van dat laatste vonnis in hoger beroep gekomen. Rofra is in de procedure in hoger beroep niet verschenen en tegen haar is verstek verleend. Hierna heeft [appellant] een memorie van grieven genomen, waarbij hij drie producties heeft overgelegd.
1.3
Tot slot heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

inleiding
2.1
[appellant] is van 7 april 2020 tot 7 november 2020 als [functie] in dienst geweest bij Rofra op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. [appellant] heeft zich op 11 mei 2020 ziek gemeld. Rofra heeft vanaf 1 augustus 2020 geen salaris meer betaald aan [appellant] . [appellant] vindt dat niet terecht. Hij heeft bij de kantonrechter gevorderd dat Rofra hem alsnog het salaris over de periode 1 augustus 2020 tot en met 6 november 2020 uitbetaalt. De kantonrechter heeft maar een klein deel van de vordering toegewezen, te weten het salaris over de periode 1 augustus 2020 tot 8 augustus 2020. [appellant] is het daar niet mee eens en heeft daarom hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter ingesteld.
de beslissing van het hof
2.2
Het hof is het eens met het oordeel van de kantonrechter. Het hof legt deze beslissing hierna uit.
de standpunten van partijen
2.3
[appellant] vindt dat hij ook na 8 augustus 2020 recht heeft op uitbetaling van zijn loon, omdat hij ziek was en ook niet kon re-integreren. Volgens Rofra heeft [appellant] over de hele periode vanaf 8 augustus 2020 tot aan het einde van het dienstverband ten onrechte geweigerd om mee te werken aan zijn re-integratie. Daarom heeft hij geen recht op loonbetaling.
het juridisch kader
2.4
De wet neemt tot uitgangspunt dat een werknemer die arbeidsongeschikt is recht heeft op loonbetaling [1] . Dit wordt anders indien (kort gezegd en voor zover hier van toepassing) de werknemer zich niet houdt aan zijn re-integratieverplichtingen. Gedurende de tijd waarin dat het geval is heeft de werknemer dus geen recht op loonbetaling [2] . Dat wordt wel een loonsanctie genoemd. De re-integratieverplichtingen van de werknemer houden onder meer in dat hij gevolg moet geven aan door de werkgever gegeven redelijke voorschriften en dat hij moet meewerken aan door de werkgever voor de re-integratie getroffen maatregelen [3] . In de wet staat ook wat die maatregelen inhouden: de werkgever is verplicht om zo tijdig mogelijk maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken die redelijkerwijs nodig zijn om de zieke werknemer in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten [4] .
2.5
De werkgever moet voordat hij de loonsanctie toepast de werknemer waarschuwen dat hij van plan is dat te doen [5] . De werknemer die loonbetaling vordert tijdens arbeidsongeschiktheid moet een oordeel van een door het UWV benoemde deskundige overleggen [6] .
de gebeurtenissen in deze zaak
2.6
[appellant] heeft zich op 11 mei 2020 ziek gemeld. Op 10 juli 2020 heeft de bedrijfsarts geadviseerd dat [appellant] zijn werk weer kon hervatten voor 12 uur per week. Dat is niet gebeurd. [appellant] vond dat hij daartoe nog niet in staat was. [appellant] is vervolgens op 31 juli 2020 op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts heeft toen geadviseerd dat [appellant] weer aan het werk kon gaan voor 2 à 3 dagen per week gedurende 2 à 3 uur per dag zonder tijdsdruk of stress. Rofra heeft [appellant] dat advies op 4 augustus 2020 gemaild en hem meegedeeld dat zijn leidinggevende [naam1] telefonisch contact met hem zou opnemen om dit af te stemmen. Op 6 augustus 2020 heeft Rofra [appellant] gemaild dat zij [appellant] telefonisch niet kon bereiken en hem verzocht om uiterlijk 7 augustus 2020 17.00 uur telefonisch contact op te nemen te nemen met [naam1] om afspraken te maken over re-integratie zodat de week daarna kon worden gestart met re-integratie. Ook is in die e-mail geschreven dat Rofra anders de loonbetaling zou stopzetten.
2.7
Op 7 augustus 2020 heeft [appellant] teruggemaild dat hij wel bereikbaar was en geen gemiste oproepen op zijn telefoon had. Daarnaast heeft [appellant] in die e-mail geschreven dat het, zoals hij ook al had aangegeven aan de bedrijfsarts, psychisch niet goed met hem ging en dat zijn behandelend psycholoog aangaf dat hij niet moest gaan werken. In reactie hierop heeft Rofra dezelfde dag aan [appellant] gemaild dat zij het advies van de bedrijfsarts moest opvolgen. Zij heeft [appellant] erop gewezen dat als hij het niet eens was met dat advies, hij een deskundigenoordeel moest aanvragen en hem verzocht een bewijs van die aanvraag toe te zenden. In de e-mail staat ook dat de loondoorbetaling zal worden stopgezet als hij niet zou meewerken met uitvoering van het advies van de bedrijfsarts.
2.8
De behandelend psycholoog van [appellant] , mevrouw [naam2] , heeft op 9 augustus 2020 aan Rofra gemaild dat [appellant] naar haar oordeel niet tot werkhervatting in staat was. Rofra heeft haar verwezen naar de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft na contacten met [naam2] het advies tot werkhervatting niet herzien.
2.9
[appellant] heeft op 24 augustus 2020 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. Op 26 november 2020 heeft de deskundige geoordeeld dat [appellant] onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie. In het deskundigenoordeel staat dat het advies van de bedrijfsarts een redelijk en adequaat advies was, dat [appellant] , ondanks zijn psychische beperkingen, had moeten opvolgen.
2.1
Later, op 15 december 2020, heeft het UWV in het kader van zijn aanvraag om een uitkering aan [appellant] geschreven dat [appellant] vanaf zijn ziekmelding op 12 mei 2020 arbeidsongeschikt is geweest en dat hij vanaf 15 december 2020 weer arbeidsgeschikt is.
beoordeling door het hof: loonsanctie terecht
2.11
Niet in geschil is dat [appellant] ook na 8 augustus 2020 nog arbeidsongeschikt was. De bedrijfsarts vond dat hij weer op beperkte schaal in zijn eigen functie aan het werk kon, maar hij was dus nog niet geschikt om die functie volledig uit te oefenen. Dat klopt ook met de zojuist genoemde brief van het UWV van 15 december 2020. Daarom heeft hij in beginsel recht op loon. Dit is anders als [appellant] zich niet heeft gehouden aan zijn re-integratieverplichtingen. Het hof moet dat dus onderzoeken.
2.12
Rofra heeft [appellant] verzocht om contact op te nemen met zijn leidinggevende om invulling te geven aan het advies van de bedrijfsarts om op beperkte schaal te komen werken. Dat was een maatregel die past binnen de re-integratieverplichtingen van Rofra. [appellant] heeft weliswaar per e-mail contact gezocht maar geen invulling gegeven aan het advies en hij is ook niet komen werken, omdat hij zichzelf daartoe niet in staat voelde. Daarin werd hij gesterkt door zijn behandelend psycholoog en zijn huisarts. In hoger beroep heeft [appellant] e-mails en bezoekverslagen van hen over gelegd waaruit dat blijkt. De beantwoording van de vraag of een werknemer geschikt is om zijn werk te doen is echter voorbehouden aan de bedrijfsarts en het is niet aan de behandelend arts(en) om daarover te oordelen. Het advies van de bedrijfsarts is voor de werkgever ook leidend voor de inspanningen die zij in het kader van de re-integratie van een zieke werknemer moet verrichten.
2.13
De bedrijfsarts was daarin in deze zaak helder: [appellant] was geschikt om op 2 à 3 dagen gedurende 2 à 3 uur per dag schaal zonder tijdsdruk of stress weer aan het werk te gaan. Rofra mocht daarop afgaan en van [appellant] verlangen dat hij daaraan meewerkte. Als een werknemer het met het advies van de bedrijfsarts niet eens is kan hij een deskundigenoordeel aanvragen. [appellant] heeft dat pas ruim drie weken na het advies gedaan. De deskundige heeft het advies van de bedrijfsarts gehandhaafd en geoordeeld dat [appellant] dit had moeten opvolgen. [appellant] heeft hier tegenover onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij daartoe niet in staat was. Het hof begrijpt dat het voor [appellant] verwarrend was dat zijn behandelend psycholoog en zijn huisarts er anders over dachten, maar Rofra heeft hem duidelijk meegedeeld dat het advies van de bedrijfsarts leidend was. [appellant] had in deze omstandigheden tenminste met Rofra moeten gaan praten om te kijken wat haalbaar was voor hem.
2.14
Het hof oordeelt dus dat [appellant] redelijkerwijs niet heeft mogen weigeren om met Rofra te spreken over de vraag op welke wijze hij het werk weer kon hervatten en/of om binnen het advies van de bedrijfsarts op beperkte schaal te komen werken. Hij heeft zich niet aan zijn re-integratieverplichtingen gehouden en heeft daarom geen aanspraak op loon. Rofra heeft de loonsanctie dan ook terecht toegepast.
periode van de loonsanctie
2.15
In hoger beroep voert [appellant] nog aan dat de loonsanctie niet eerder dan 14 augustus 2020 kon ingaan, omdat pas toen de eerste week voorbij was waarin [appellant] na de e-mail van 7 augustus 2020 had kunnen komen werken. Dat gaat niet op. [appellant] had de eerste werkdag na 7 augustus 2020 contact met Rofra moeten opnemen of naar het werk moeten komen. Dat was 8 augustus 2020.
2.16
[appellant] heeft bewijs aangeboden van een aantal stellingen. Het hof gaat aan dat bewijsaanbod voorbij omdat ook als die gestelde feiten en omstandigheden vast komen te staan, het oordeel van het hof niet anders wordt.

3.De slotsom

3.1
Het hoger beroep slaagt niet. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.
3.2
Rofra is in de procedure niet verschenen. Daarom, en ook omdat dat in de wet voor loonvorderingen als deze zo is bepaald [7] , komt er geen kostenveroordeling in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, van 31 maart 2021.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, S.C.P. Giesen en D.W.J.M. Kemperink en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022.

Voetnoten

1.artikel 7:629 lid 1 BW
2.artikel 7:629 lid 3 BW
3.artikel 7:660a lid 1 sub a BW
4.artikel 7:658a lid 2 BW
5.artikel 7:629 lid 7 BW
6.artikel 7:629a BW
7.artikel 7:629a lid 6 BW