Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellant],
[appellante],
[appellanten] c.s.,
Van Lanschot,
1.De verdere procedure bij het hof
2.Waar gaat het in deze zaak over?
3.De relevante feiten
“
Meneer [appellant] geeft aan dat hij de reden voor de detentie liever voor zich houdt. Hij schaamt zich hiervoor en vindt dit een privéaangelegenheid. De reden was in ieder geval ernstig genoeg voor detentie gedurende 12 weken en, zo hij begrijpt, voor een zogenaamde CIS- of SIS-registratie. Uiteraard was er sprake van een veroordeling, het was geen voorarrest o.i.d. De registratie zou een herfinanciering nagenoeg onmogelijk maken, zo heeft hij begrepen.”
4. Het onroerend goed blijft in de actieve verkoop voor een marktconforme vraagprijs. (...) [appellant] doet daarnaast zijn best om de hypothecaire lening te doen herfinancieren.
“
Het is juist dat ik u in ons telefoongesprek van gisteren heb bericht dat de bank zich ten tijde van het verstrekken van het krediet aan de heer en mevrouw heeft gebaseerd op het zevental documenten zoals door u in uw onderstaand mailbericht is verwoord. Dat is derhalve de documentatie waar het u m.i. om gaat. Het is echter niet juist dat ik gesteld zou hebben dat er geen andere documenten in het dossier aanwezig zijn. Het dossier bevat wel degelijk nog andere documenten maar deze zijn niet relevant voor de kredietverlening.”
Detentiesituatie gedurende 12 weken van de heer [appellant] waardoor andere banken, die als gevolg van registratiesystemen daarvan op de hoogte (kunnen) zijn, niet meer bereid zijn de bij Van Lanschot bestaande financiering van [appellant] over te nemen.”
4.De beoordeling van de geschilpunten
I. Van Lanschot te veroordelen om iedere verwerking van informatie over de detentie van [appellant] te staken en gestaakt te houden;
II. Van Lanschot te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het arrest zich te onthouden van openbaarmaking en/of verspreiding van en het doen van uitlatingen over de detentie van [appellant] ;
III. Van Lanschot te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het arrest de dagvaarding in de bodemzaak (zie 3.10) te rectificeren;
IV. Van Lanschot te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het arrest alsnog volledig gevolg te geven aan het inzageverzoek van [appellanten] c.s., waaronder het verstrekken van alle originele documenten waarin de persoonsgegevens van [appellanten] c.s. zijn opgenomen, althans een volledig overzicht in begrijpelijke vorm;
IVa. Voorwaardelijk, voor het geval de vordering onder IV. toewijsbaar is, Van Lanschot te verbieden om in de bodemprocedure meer of andere bewijsstukken over te leggen dan die zij ter uitvoering van de vordering onder IV. aan [appellanten] c.s. zal verstrekken.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens [appellanten] c.s. aangegeven dat met deze voorwaardelijke vordering een subsidiaire vordering is bedoeld.
vordering III., de vordering tot rectificatie van de dagvaarding van Van Lanschot in de bodemprocedure. Op dat moment moesten [appellanten] c.s. nog een conclusie van antwoord nemen. [appellanten] c.s. wilden met hun vordering bereiken dat Van Lanschot dat zou doen voordat zij hun conclusie van antwoord zouden moeten nemen. In de inleidende dagvaarding merkten zij op dat in de bodemprocedure de zaak op de rol van 20 januari 2021 stond voor conclusie van antwoord en dat daarmee het spoedeisend belang gegeven was.
vorderingen I. en IV.(a). Het gaat om een respectievelijk op artikel 17 (het recht op gegevenswissing) en artikel 15 AVG (het recht op inzage) gebaseerde vorderingen. Een betrokkene die inzage wil in zijn/haar gegevens of wil dat deze gegevens worden gewist, kan de verwerkingsverantwoordelijke (in dit geval Van Lanschot) daarom verzoeken. De verwerkingsverantwoordelijke dient binnen een maand op dat verzoek te beslissen [5] , waarna de betrokkene binnen zes weken een verzoekschrift kan indienen bij de rechtbank [6] . Voor geschillen over inzageverzoeken en verzoeken tot verwijdering van gegevens is dus een aparte (verzoekschrift)procedure in het leven geroepen. Dat staat er niet aan in de weg dat deze geschillen, binnen de termijn van zes weken, aan de voorzieningenrechter kunnen worden voorgelegd [7] , maar dan zal de betrokkene moeten duidelijk maken waarom de uitkomst van een verzoekschriftprocedure niet kan worden afgewacht.
vordering II., ten slotte, geldt dat [appellanten] c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat te verwachten is dat Van Lanschot buiten de aanhangige bodemprocedure informatie zal openbaar maken of verspreiden over de detentie van [appellant] . [appellanten] c.s. hebben niet gesteld dat Van Lanschot eerder buiten de procedures met [appellanten] c.s. informatie over de detentie naar buiten hebben gebracht. Een reële dreiging op dit punt is dan ook niet aannemelijk. Daarmee ontvalt het spoedeisend belang aan de vordering.
Met het oog op een beslissing over de proceskostenveroordeling zal het hof nagaan of de vorderingen, zoals die toen luidden, ten tijde van het vonnis van de voorzieningenrechter wel toewijsbaar waren.
de vorderingen I., II. en IV.(a)geldt ook voor de situatie ten tijde van het vonnis van de voorzieningenrechter, op
16 maart 2021, zodat de vorderingen ook toen niet toewijsbaar waren vanwege het ontbreken van een voldoende spoedeisend belang.
vordering III.ligt dat anders. De conclusie van antwoord was, anders dan nu het geval is, ten tijde van het vonnis van de voorzieningenrechter nog niet genomen. Het hof zal dan ook beoordelen of deze vordering toen toewijsbaar was.
dat de betreffende gegevens niet zonder meer mogen worden verwerkt: er zal een afweging moeten plaatsvinden tussen het recht van de betrokkene om zijn gegevens geheim te houden en het recht van de wederpartij op een eerlijk proces.” Het begrip “noodzakelijk” is dus minder strikt dan op het eerste gezicht lijkt: wat noodzakelijk is, is afhankelijk van een weging van het belang bij geheimhouding van de betrokkene en dat van het recht op een eerlijk proces van de verwerkingsverantwoordelijke.
4.22 Naar voorlopig oordeel van het hof weegt het uit het recht op een eerlijk proces voortvloeiende belang van Van Lanschot om de detentie te vermelden zwaarder dan het, geringe, belang van [appellant] op geheimhouding. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat niet ter discussie staat dat de informatie over de detentie feitelijk juist is. Partijen verschillen weliswaar van mening over de vraag of de informatie relevant is, en steun biedt aan de vordering van Van Lanschot, maar het debat over de vraag of en in hoeverre dat het geval is, kunnen zij in de procedure zelf voeren.
[appellanten] c.s. hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat Van Lanschot misbruik maakt van het recht om zelf te bepalen welke feiten zij in een processtuk in een civiele procedure aanvoert ter onderbouwing van haar vordering.