ECLI:NL:GHARL:2022:1527

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
200.294.180/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsregeling tussen grootmoeder en minderjarige na stopzetting door GI

In deze zaak gaat het om de omgangsregeling tussen een grootmoeder en haar kleinkind, die is stopgezet door de gecertificeerde instelling (GI) vanwege het gedrag van de grootmoeder. De grootmoeder, die in hoger beroep is gegaan, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, die op 10 februari 2021 had bepaald dat er slechts eenmaal per vier weken een begeleide omgang van één uur zou plaatsvinden. De grootmoeder verzocht het hof om de eerdere omgangsregeling te herstellen, waarbij het kleinkind om de twee weken een weekend bij haar zou verblijven.

De GI heeft de omgang stopgezet na een terugval in het gedrag van het kleinkind, die werd veroorzaakt door de omgang met de grootmoeder. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kleinkind voorop staat. Het hof oordeelt dat de grootmoeder niet in het belang van het kleinkind heeft gehandeld, onder andere door haar gedrag op sociale media, wat heeft geleid tot onrust en negatieve gevolgen voor het kleinkind. Het hof benadrukt dat de GI de voogdij heeft en dat de grootmoeder moet samenwerken met de GI in plaats van de strijd aan te gaan.

De beslissing van het hof is dat de eerdere beschikking van de rechtbank blijft gelden, en dat de omgang met de grootmoeder voorlopig niet wordt hersteld. Het hof roept de grootmoeder op om haar gedrag te heroverwegen en te handelen in het belang van het kleinkind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.180/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 133943)
beschikking van 24 februari 2022
in het hoger beroep van:
[verzoekster](de oma),
woonplaats: een bij het hof bekend adres,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard.
Belanghebbende is:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
in Amsterdam.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de omgangsregeling tussen de oma en [de minderjarige] , geboren [in] 2013.

2.Belangrijke informatie

2.1
[de vader] , de zoon van oma, en [de moeder] zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] woont sinds juli 2015 niet meer bij (een van) zijn ouders. Tot juli 2020 heeft hij bij zijn eerste pleeggezin gewoond. Daarna heeft [de minderjarige] kort in een gezinshuis en ongeveer zes maanden in een tweede pleeggezin gewoond. Sinds maart 2021 woont [de minderjarige] bij zijn huidige pleegouders. Dit is een geheime plaatsing.
2.2
De ouders van [de minderjarige] zijn bij beschikking van 28 september 2016 ontheven uit het ouderlijk gezag van [de minderjarige] . De GI is benoemd tot voogd.
2.3
Het hof heeft bij beschikking van 7 juni 2018 een omgangsregeling tussen de oma en [de minderjarige] vastgesteld. Deze regeling houdt in dat [de minderjarige] eenmaal per vier weken 4,5 uur bij de oma mag verblijven. Daarna is deze omgang in overleg met de GI een paar keer uitgebreid tot een omgang per augustus 2019 van eenmaal per vier weken van 10.00 uur tot 19.00 uur. Begin 2020 is de omgang tussen de oma en [de minderjarige] opnieuw uitgebreid. Nu met een overnachting bij de oma en soms nog een nachtje extra. Daarna hebben de oma en de eerste pleegouders van [de minderjarige] afgesproken dat [de minderjarige] met regelmaat van vrijdag tot en met maandag zonder begeleiding bij de vader of de oma is. Dit laatste is niet overlegd met de GI.
2.4
Sinds 25 januari 2021 heeft er geen omgang meer plaatsgevonden tussen de oma en [de minderjarige] .
2.5
De ouders hebben sinds kort eenmaal per maand fysiek contact met [de minderjarige] . De ouders vragen ieder voor zich uitbreiding van deze omgang bij de rechter. De zittingen daarvan vinden plaats in februari 2022.

3.De beslissing van de kinderrechter

De rechtbank Noord-Nederland (locatie Assen) heeft op 10 februari 2021 op verzoek van de GI een beslissing genomen (de bestreden beschikking). De rechtbank heeft de omgangsregeling tussen de oma en [de minderjarige] gewijzigd. De rechtbank heeft bepaald dat er één keer in de vier weken een begeleide omgang plaatsvindt tussen [de minderjarige] en de oma gedurende één uur. De rechtbank heeft het aan de GI overgelaten of en wanneer uitbreiden, verminderen of stopzetten van de omgang met de oma in het belang van [de minderjarige] nodig is. De rechtbank heeft bepaald dat deze beslissing direct ingaat (de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard).
De beslissingen die de rechtbank heeft genomen over het (laten) versturen van post of informatie door de oma neemt het hof hier niet op omdat het hoger beroep van de oma hier geen betrekking op heeft.

4.4. Het hoger beroep

4.1
De oma is het niet eens met de beslissing van de rechtbank over de omgangsregeling. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof de bestreden beschikking voor dat deel (zo begrijpt het hof) moet vernietigen zodat de voorheen geldende omgangsregeling van een weekend per twee weken van rechtswege zal herleven.
4.2
De GI verzoekt het hof de bestreden beschikking in stand te laten.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 30 april 2021 met bijlage(n);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (de raad) van 21 mei 2021 met bijlage(n);
- een formulier namens de oma van 15 juni 2021 met bijlage(n);
- een formulier namens de oma van 7 juli 2021 met bijlage(n);
- een formulier namens de oma van 14 juli 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de GI met bijlage(n);
- een formulier namens de oma van 13 oktober 2021.
5.2
De zitting bij het hof was op 27 januari 2022.
Aanwezig waren:
- de oma en haar advocaat;
- [naam1] en [naam2] voor de GI.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
Het hof vindt dat de beslissing van de rechtbank moet blijven gelden. Het hof is het eens met de gronden die de rechtbank daarvoor heeft gegeven. Het hof neemt die gronden over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
6.2
Na de zitting bij de rechtbank heeft er op 25 januari 2021 een omgang plaatsgevonden tussen [de minderjarige] en de oma en de vader. [de minderjarige] heeft na deze omgang een flinke terugval gehad in zijn gedrag. Hij plaste bijvoorbeeld weer in zijn broek, kleineerde andere kinderen en vertoonde weer machogedrag. De terugval heeft ongeveer anderhalve week geduurd. Op school is dit ook opgemerkt. In die periode gaf het tweede pleeggezin aan dat zij niet langer voor [de minderjarige] konden zorgen. Zijn gedrag, de veelvuldigheid van zijn problematiek en de wisselwerking daarvan op de andere kinderen in het pleeggezin maakten dat zijn verblijf in het tweede pleeggezin onhoudbaar werd. [de minderjarige] is toen begin maart 2021 in korte tijd voor de derde keer overgeplaatst naar een nieuwe woonplek.
6.3
De GI houdt deze plaatsing geheim om te voorkomen dat ook dit pleeggezin door het gedrag van de oma betrokken raakt bij en in de strijd van het biologisch netwerk en daardoor niet langer een veilige plek kan zijn voor [de minderjarige] . Kort na deze wisseling van woonplek plaatst de oma op Facebook een oproep om [de minderjarige] te vinden/zoeken. Daarin spreekt de oma van ontvoering door en wantoestanden bij de GI. Ook dreigt zij de GI per e-mail met ongelukken wanneer zij niet te horen krijgt waar [de minderjarige] verblijft. Dit gedrag van de oma en de gevolgen daarvan voor [de minderjarige] (zie 6.5 hierna) heeft (mede) gemaakt dat de GI de omgang van de oma met [de minderjarige] in afwijking van het inleidende verzoek bij de rechtbank heeft stopgezet.
Het hof vindt dat de GI dit mocht doen. Het past binnen de ruimte die de rechtbank de GI in de bestreden beschikking heeft gegeven. Het handelen van de oma was niet in het belang van [de minderjarige] en voorkomen moest worden dat deze plaatsing van [de minderjarige] in gevaar kwam door de wijze waarop de oma zich meende te moeten uiten. Dit zwaarwegende belang van [de minderjarige] maakte stopzetting van de omgang dus geoorloofd.
6.4
In juli 2020 heeft de gedragswetenschapper die een taxatiegesprek met [de minderjarige] heeft gevoerd al aangegeven dat [de minderjarige] rust nodig heeft om tot ontwikkeling te komen. [de minderjarige] moest in die tijd tussen teveel leefgebieden schakelen en hij was continu bezig zich aan te passen. Hij was snel afgeleid en super alert. Daarom moesten de omgangen flink verlaagd worden in duur en frequentie, aldus de gedragswetenschapper. Nadien heeft [de minderjarige] aan drie nieuwe woonplekken moeten wennen en is er dus weinig rust gekomen voor [de minderjarige] . Wel is toen onder andere de omgang met de oma door de GI in duur en frequentie verminderd en vond deze omgang voortaan begeleid plaats om te voorkomen dat [de minderjarige] belast zou worden met oma haar ongenoegen en boosheid over de plaatsing in een pleeggezin. In januari 2021 heeft de GI de omgang met de oma helemaal stopgezet om de hiervoor onder 6.3 genoemde redenen. Inmiddels worden de omgangen met de ouders door de GI op een rustige en bij [de minderjarige] aansluitende wijze opnieuw vorm gegeven. De GI heeft gezegd dat wanneer duidelijk is wat [de minderjarige] aankan richting zijn ouders er wordt gekeken naar de omgang tussen [de minderjarige] en de oma.
Het hof is het eens met de beslissing van de GI om de omgang met de oma (tijdelijk) stop te zetten en met de daarvoor door de GI gegeven redenen. De stopzetting van de omgang is in het belang van [de minderjarige] die kwetsbaar is en al heel veel heeft meegemaakt. Duidelijk is dat de oma vanaf de geboorte een groot aandeel heeft gehad in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De GI erkent dat ook. Uitgangspunt is daarom - ook voor de GI en conform de bestreden beschikking - dat er ook weer omgang komt tussen de oma en [de minderjarige] . Het is echter belangrijk om bij de start en opbouw van die omgang het belang van [de minderjarige] voorop te stellen. Dat de GI voorrang geeft aan het contact tussen [de minderjarige] en zijn ouders en de oma dus even moet wachten, komt het hof juist voor. De oma heeft niet aangegeven waarom dat hier een onjuiste volgorde zou zijn.
6.5
Het hof vraagt zich wel af of de oma in het belang van [de minderjarige] kan handelen. Dat heeft zij met bijvoorbeeld haar bericht op Facebook niet laten zien. Door dat bericht en de reacties die dat opriep bij de lezers heeft [de minderjarige] een tijd lang niet naar buiten gekund en dit heeft zijn schoolgang en woonplek flink beïnvloed. De oma lijkt - ondanks de traumatherapie die zij zegt te hebben gevolgd - zich onvoldoende bewust van de gevolgen van haar handelen op het welbevinden van [de minderjarige] . Dat vindt het hof zorgelijk. Overeenkomstig het beroep dat de rechtbank in de bestreden beschikking op de oma heeft gedaan, roept ook het hof de oma op de samenwerking met de GI te zoeken en niet de strijd.
6.6
Dat de visie van de GI op de wijze waarop het biologisch netwerk bij [de minderjarige] betrokken moet worden een andere is dan die van Jeugdhulp Friesland, kan en mag voor de oma geen reden zijn om haar handelen goed te praten. Haar handelen schaadt de belangen van [de minderjarige] . Dat is naar de overtuiging van het hof niet wat de oma wil. Zij houdt veel van [de minderjarige] . Dat moet voor de oma voldoende reden zijn om het van nu af aan anders te doen. Daarbij moet de oma zich realiseren dat de GI de voogdij heeft over [de minderjarige] en ook het beste voor hem wil.
6.7
Ter zitting heeft de oma nog informeel gevraagd om informatie over [de minderjarige] . De GI heeft aangegeven daarover eerst intern te willen overleggen met de gedragswetenschapper. Voorkomen moet worden dat aan de oma verstrekte informatie leidt tot voor [de minderjarige] vervelende situaties. Het is daarom eerst aan de oma om te laten zien dat zij kan handelen in het belang van [de minderjarige] en de samenwerking met de GI kan aangaan.
6.8
Kortom, het hof vindt dat de beslissing van de rechtbank moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland (locatie Assen) van 10 februari 2021 waarover de oma een beslissing heeft gevraagd;
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, I.A. Vermeulen en J.G. Idsardi, in samenwerking met mr. H.B. Fortuyn, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2022.