ECLI:NL:GHARL:2022:1410

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
200.275.601/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en advisering door Spaar Select in relatie tot Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een effectenleaseovereenkomst tussen Dexia Nederland B.V. en de geïntimeerde. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat Dexia onrechtmatig had gehandeld jegens de geïntimeerde, zowel vanwege schending van de zorgplicht als vanwege schending van de Nadere Regeling 1999. Dexia ging in hoger beroep tegen dit vonnis en voerde negen grieven aan, waaronder de verjaring van de vorderingen en de advisering door Spaar Select. Het hof oordeelde dat de grieven met betrekking tot verjaring en advisering niet slagen, en bevestigde de eerdere uitspraak van de kantonrechter dat de geïntimeerde geen restschuld verschuldigd is aan Dexia. Het hof oordeelde dat Spaar Select als cliëntenremisier heeft opgetreden en dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select onrechtmatig advies heeft gegeven. De vordering van de geïntimeerde tot terugbetaling van de door hem betaalde bedragen werd toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten, die door het hof werden afgewezen. Dexia werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.275.601
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen: 6073920)
arrest van 22 februari 2022
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
bij de kantonrechter: gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer uit Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: eiser in conventie en verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard uit Rotterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 oktober 2021 hier over.
1.2
Op grond van het tussenarrest heeft op 30 november 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Daarna heeft het hof een datum vastgesteld voor het uitspreken van dit arrest.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het vonnis van 29 januari 2019 de feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling zijn geen grieven aangevoerd. Het hof gaat ook van die feiten uit. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
2.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [geïntimeerde] is een effectenleaseovereenkomst tot stand gekomen. Het betreft de volgende overeenkomst:
Nr.
Contract
Datum
Naam
Leasesom
Looptijd
Vooruit-betaling
Termijn-bedrag (60ste t/m de 180ste maand)
1
[nummer1]
09-03-2001
Overwaarde Effect
€ 94.059,00
180 maanden
€ 25.082,40
€ 522,55
2.3.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst is Spaar Select als tussenpersoon opgetreden. Namens Spaar Select heeft de heer [de medewerker van Spaar Select] (hierna: [de medewerker van Spaar Select] ) tijdens een aantal huisbezoeken met [geïntimeerde] gesproken over zijn financiële situatie en wensen. [geïntimeerde] heeft aangegeven te willen sparen voor de studie van de kinderen en in het algemeen te willen sparen. Op grond hiervan heeft [de medewerker van Spaar Select] een Persoonlijk Financieel Plan (hierna: PFP) opgesteld en aan [geïntimeerde] toegelicht. In het PFP wordt onder meer vermeld dat Spaar Select namens [geïntimeerde] een tweede hypotheeklening op de woning heeft aangevraagd en dat Spaar Select voor [geïntimeerde] het product “Overwaarde Effect” heeft aangevraagd.
2.4.
In het door Dexia overgelegde financiële overzicht is vermeld dat [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst in totaal € 25.082,40 aan vooruitbetaling en maandtermijnen aan Dexia heeft betaald en dat [geïntimeerde] een bedrag van € 4.298,25 aan dividenden heeft ontvangen en dat een bedrag van € 1.365,62 is verrekend. De overeenkomst is in september 2006 met een restschuld van in totaal € 3.409,80 geëindigd. De restschuld heeft [geïntimeerde] niet aan Dexia voldaan.
2.5.
Bij brief van 20 maart 2006 heeft Leaseproces B.V. (hierna: Leaseproces) namens [geïntimeerde] aan Dexia bericht dat zij de nietigheid van de overeenkomst inroept wegens het ontbreken van een vergunning als bedoeld in artikel 9 van de Wet op het Consumentenkrediet, althans de overeenkomst wordt vernietigd, althans wordt ontbonden, op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en/of dwaling en is Dexia gesommeerd binnen twee weken alle door [geïntimeerde] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen.
2.6.
Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de zogeheten “Duisenberg-regeling” voor aandelenleaseproducten algemeen verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (hierna: WCAM). [1] [geïntimeerde] heeft door middel van een “opt-out” verklaring in de zin van artikel 7:908 lid 2 BW aangegeven niet aan de voornoemde regeling gebonden te willen zijn.
2.7.
In zijn arresten van 28 maart 2008 en 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad een oordeel gegeven over de rechtsregels en de beoordelingsmaatstaven die van toepassing zijn op effectenleasezaken als de onderhavige. [2] Op 1 december 2009 heeft het Gerechtshof Amsterdam in een viertal arresten de uitspraak van de Hoge Raad uitgewerkt in het zogeheten “hofmodel”. [3] In zijn arrest van 29 april 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof daarmee een juiste toepassing heeft gegeven aan de eerder bedoelde maatstaven. [4]
2.8.
Bij brieven van 9 oktober 2009 en 23/24 januari 2012 heeft Leaseproces namens meerdere afnemers, waaronder [geïntimeerde] , aan Dexia bericht dat [geïntimeerde] zijn rechten ten aanzien van alle vorderingen op Dexia voorbehoudt.
2.9.
Bij brief van 8 november 2016 heeft Leaseproces namens [geïntimeerde] Dexia gesommeerd, in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016, over te gaan tot terugbetaling van alle door [geïntimeerde] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

3.De beslissing van de kantonrechter

3.1.
[geïntimeerde] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten en dat [geïntimeerde] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is en Dexia te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij onder de overeenkomst heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft [geïntimeerde] gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden hypotheekschade, vermeerderd met wettelijke rente, en Dexia te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.
Dexia heeft de vorderingen van [geïntimeerde] bestreden en in voorwaardelijke reconventie, onder de voorwaarde dat het in conventie opgenomen verweer met betrekking tot de klachtplicht en verjaring wordt verworpen, gevorderd [geïntimeerde] te bevelen een kopie van het procesdossier van Leaseproces, althans van het (de) intakeformulier(en) aan Dexia te verstrekken en voorts (onvoorwaardelijk) gevorderd voor recht te verklaren dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, niet is vernietigd en niet bloot staat aan vernietiging, alsook dat [geïntimeerde] niet heeft blootgestaan aan het risico van een onaanvaardbaar zware financiële last en dat Dexia aan [geïntimeerde] niets meer verschuldigd is, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Ook vordert Dexia een bedrag van
€ 2.498,76 van [geïntimeerde] , vermeerderd met wettelijke rente.
3.3.
De kantonrechter heeft in conventie voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] , zowel vanwege schending van artikel 41 Nadere Regeling 1999 (hierna: NR 1999) als vanwege schending van haar zorgplicht. Daarnaast heeft de kantonrechter Dexia veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen de door hem betaalde inleg en de betaalde restschuld minus eventuele dividenduitkeringen, vermeerderd met wettelijke rente en voorts voor recht verklaard dat [geïntimeerde] geen restschuld verschuldigd is. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter alle vorderingen van Dexia afgewezen. Dexia is veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.Het oordeel van het hof

4.1.
Dexia is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de kantonrechter en heeft daartegen negen grieven (bezwaren) aangevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Dexia grief VII (tegen de hoogte van het fiscaal voordeel) ingetrokken. In hoger beroep gaat het om de volgende punten:
- Verjaring gestuit door [geïntimeerde] ? (grief I)
- Advisering door Spaar Select als cliëntenremisier? (grieven II tot en met IV)
- Restschuld verschuldigd? (grief VI)
- Werkzaamheden van Spaar Select als orderremisier? (grief V)
- De buitengerechtelijke incassokosten (grief VIII)
- De proceskostenveroordeling (grief IX).
4.2.
De grieven met betrekking tot de verjaring, de advisering en de restschuld slagen niet. De grief met betrekking tot de werkzaamheden als orderremisier blijft buiten behandeling. De grief ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten slaagt wel. Het hof zal uitleggen waarom en hoe het tot dit oordeel gekomen is.
Verjaring
4.3.
Het beroep van Dexia op verjaring van de vorderingen van [geïntimeerde] gaat in deze zaak niet op. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter op dit punt. De vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Een dergelijke vordering verjaart na verloop van vijf jaar vanaf het moment waarop [geïntimeerde] daadwerkelijk bekend was geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht behoudt (artikel 3:317 lid 1 BW).
4.4.
[geïntimeerde] heeft Dexia een brief gestuurd op 20 maart 2006, waarin (onder meer) een beroep wordt gedaan op onrechtmatige daad en waarin ondubbelzinnig het recht wordt voorbehouden om alsnog via een gerechtelijke procedure schadevergoeding te vorderen. Daarna heeft Leaseproces namens [geïntimeerde] deze vorderingen gestuit bij brieven van 9 oktober 2009 en 23 of 24 januari 2012.
4.5.
Niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] vijf jaar eerder dan de brief van 20 maart 2006, dus op 20 maart 2001, bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Integendeel, Dexia stelt dat [geïntimeerde] uiterlijk bij de beëindiging van de overeenkomst op de hoogte was van de schade, daarom in september 2006. Op grond van de brief van 20 maart 2006 moet het voor Dexia duidelijk zijn geweest dat [geïntimeerde] Dexia aansprakelijk hield voor haar handelwijze met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst, daaronder begrepen een schending van de op Dexia jegens [geïntimeerde] rustende zorgplichten in de precontractuele fase. In het licht van deze brief, mede beschouwd tegen de achtergrond van de Duisenberg-regeling en de daaropvolgende WCAM-procedure, moet het voor Dexia ook duidelijk zijn geweest dat met de daaropvolgende stuitingsbrieven van 9 oktober 2009 en 23 dan wel 24 januari 2012 werd beoogd de verjaring van deze rechtsvordering te stuiten. De stelling van Dexia dat deze brieven onvoldoende specifiek waren wordt door het hof verworpen, zoals het hof reeds in eerdere zaken heeft geoordeeld. [5] Anders dan Dexia lijkt te betogen, kan aan een mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW niet de eis worden gesteld dat daarin een precieze feitelijke en juridische inkleding wordt gegeven waarop het vorderingsrecht zijn grondslag vindt. De stelling van Dexia dat in de brief van 20 maart 2006 geen vordering tot schadevergoeding is ingesteld, doet hieraan niet af. Van verjaring van de op onrechtmatige daad gegronde vordering van [geïntimeerde] op Dexia is dan ook geen sprake. De stelling van Dexia dat in ieder geval het beroep op schending van artikel 41 NR 1999 is verjaard, gaat evenmin op, omdat dit beroep op deze schending kan worden meegenomen in het kader van de bij een beroep van Dexia op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] in acht te nemen billijkheidsafweging. [6]
Beroep op billijkheidscorrectie - advisering
4.6.
In de rechtspraak van de Hoge Raad is geoordeeld dat er reden is voor afwijking van het aanbod van Dexia tot afwikkeling van de door haar aan een afnemer toegebrachte schade conform het hofmodel in de situatie dat een cliëntenremisier zonder vergunning een (beleggings)advies aan de afnemer heeft verstrekt en Dexia hiervan wist dan wel behoorde te weten. [7] Deze afwijking vindt haar grondslag in een beroep op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, lid 1, slotzin, BW wegens schending van artikel 41 NR 1999. Volgens Dexia heeft de kantonrechter ten onrechte het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW aanvaard.
4.7.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van verboden advisering is dat de tussenpersoon een cliëntenremisier was en niet beschikte over een vergunning om (beleggings)adviezen te mogen geven. Volgens de overgelegde cliëntenremisierovereenkomst tussen Dexia en Spaar Select trad Spaar Select in die rechtsverhouding op als cliëntenremisier voor Dexia en stond zij als zodanig geregistreerd in het STE [8] -register. Tussen partijen staat vast dat Spaar Select niet over de benodigde vergunning beschikte om als adviseur op te treden. Als maatstaf geldt voorts dat sprake moet zijn van een op de specifieke situatie van de particuliere belegger toegesneden advies. Dit moet worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Uit de arresten van dit hof van 3 november 2020 [9] blijkt op welke wijze het hof invulling heeft gegeven aan dit toetsingskader.
4.8.
[geïntimeerde] heeft met betrekking tot de advisering aan hem door Spaar Select onder meer het volgende aangevoerd. [geïntimeerde] is ongevraagd telefonisch benaderd door een woordvoerder van Spaar Select. Vervolgens heeft de heer [de medewerker van Spaar Select] samen met een collega namens Spaar Select hem een aantal keren thuis bezocht. Daarbij is gesproken over de financiële wens van [geïntimeerde] om te sparen voor de studie van de kinderen. Daarnaast zijn de inkomensgegevens besproken. Vervolgens heeft [de medewerker van Spaar Select] een PFP opgesteld dat tijdens een huisbezoek persoonlijk aan [geïntimeerde] is toegelicht. In het PFP is uiteengezet dat de financiële wens van [geïntimeerde] kon worden gerealiseerd door het afsluiten van het effectenleaseproduct “Overwaarde Effect” bij (de rechtsvoorganger van) Dexia. Ter financiering hiervan zou de overwaarde van de woning worden aangewend voor het afsluiten
van een nieuwe hypotheeklening voor een bedrag van NLG 68.000,-. Hieruit zou een bedrag van NLG 55.200,- worden gebruikt voor de vooruitbetaling van de aandelenleaseovereenkomst.
4.9.
Dexia betwist dat deze feiten leiden tot de conclusie dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan. Het hof overweegt als volgt.
4.10.
[geïntimeerde] heeft onderbouwd met stukken dat [de medewerker van Spaar Select] zijn financiële situatie met hem heeft besproken. [geïntimeerde] heeft [de medewerker van Spaar Select] daarbij inzage gegeven in zijn jaarinkomsten, de omvang van de hypotheeklening en de overwaarde van de woning. Daarop heeft [de medewerker van Spaar Select] [geïntimeerde] geadviseerd de effectenleaseovereenkomst “Overwaarde Effect” af te sluiten. [de medewerker van Spaar Select] heeft [geïntimeerde] een constructie geadviseerd die inhield dat hij een deel van de overwaarde zou aanwenden voor de aanbetaling van NLG 55.200,- voor de vooruitbetaling van de aandelenleaseovereenkomst. Dat [geïntimeerde] een deel van de overwaarde heeft benut, wordt ondersteund door de notarisafrekening van 15 maart 2001. Hieruit blijkt dat [geïntimeerde] op 15 maart 2001 een hypotheeklening heeft afgesloten voor een bedrag van NLG 68.000,-, wat correspondeert met het in het PFP voorgestelde bedrag. Daarnaast volgt dit uit de kennisgeving eerste nota van de postbank d.d. 27 maart 2001, waarin eveneens het bedrag van NLG 68.000,- staat vermeld.
4.11.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] voldoende onderbouwd dat de medewerker van Spaar Select zijn persoonlijke financiële situatie en financiële doelen met hem heeft besproken en hem vervolgens heeft geadviseerd de overwaarde van zijn woning te benutten door een nieuwe hypotheeklening af te sluiten en daarmee meerdere producten van Dexia aan te schaffen. De medewerker van Spaar Select heeft in het gesprek met [geïntimeerde] niet volstaan met het aanprijzen van een bepaald product, maar heeft een op de persoonlijke situatie van [geïntimeerde] toegesneden advies uitgebracht, waardoor [geïntimeerde] ertoe is bewogen de overwaarde van zijn woning aan te wenden voor het afsluiten van een nieuwe hypotheeklening en daarmee een specifiek door Spaar Select geadviseerd product, namelijk Overwaarde Effect, aan te schaffen. Met name de aanbeveling om de overwaarde van de woning in te zetten om een Overwaarde Effect product te kunnen aanschaffen – een idee dat bij [geïntimeerde] zelf nooit was opgekomen – maakt dat de medewerker van Spaar Select een op zijn persoon toegesneden advies heeft uitgebracht. Dat medewerkers van Dexia en andere tussenpersonen hebben verklaard dat zij geen beleggingsadvies gaven, doet niet af aan het feit dat dit in de onderhavige situatie wel is gebeurd. Dat het geïnvesteerde bedrag overeenkomt met het in het PFP voorgestelde bedrag wordt door Dexia bovendien niet betwist. In de effectenleaseovereenkomst en in het aanvraagformulier worden [de medewerker van Spaar Select] en Spaar Select als adviseur genoemd. Bovendien heeft Dexia zelf gesteld dat het niet anders kan zijn dan dat Spaar Select het invullen van het formulier waarmee de aandelenleaseovereenkomst worden gesloten heeft besproken met [geïntimeerde] .
4.12.
Dexia heeft slechts in algemene bewoordingen betwist dat de afspraak met [de medewerker van Spaar Select] heeft plaatsgevonden, omdat een afspraakbevestiging niet zou bewijzen dat er daadwerkelijk een adviesgesprek aan vooraf is gegaan. Daarnaast betwist Dexia dat een hypotheeklening is afgesloten. Het hof verwerpt die verweren. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de gedetailleerde inhoud van het PFP dat er een bespreking over de persoonlijke situatie van [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde nota van afrekening van de notaris en de kennisgeving eerste nota van de Postbank blijkt bovendien overtuigend dat een nieuwe hypotheeklening is afgesloten. Gelet op de gemotiveerde stellingen van [geïntimeerde] had het op de weg van Dexia gelegen om haar betwistingen nader te substantiëren en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat er geen gesprek is gevoerd of dat er geen hypotheeklening zou zijn afgesloten. Dit heeft Dexia nagelaten. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting komt het hof daarom niet toe aan het (tegen)bewijsaanbod van Dexia.
Wetenschap advisering bij Dexia
4.13.
Voor het beroep op de billijkheidscorrectie is naast het vereiste van advisering door de tussenpersoon ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon in kwestie – Spaar Select – [geïntimeerde] zodanig heeft geadviseerd dat zij buiten de grens van haar vrijstelling is getreden. Dit hof heeft in zijn arresten van 3 november 2020 wetenschap bij Dexia aangenomen bij zaken waarin onder meer Spaar Select heeft geadviseerd. In die arresten is uiteengezet waarop dit oordeel gebaseerd is. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak de vereiste wetenschap ook aanwezig was bij Dexia. Voor zover door Dexia in deze zaak meer of andere producties zijn overgelegd dan in de bedoelde zaken van 3 november 2020 acht het hof deze onvoldoende overtuigend om tot een ander oordeel te komen. Het hof verwijst voor de redenering naar de hiervoor genoemde arresten die bij Dexia en – via Leaseproces – bij de afnemers bekend zijn. [10]
Restschuld
4.14.
Het voorgaande maakt dat de grief tegen de verklaring voor recht dat [geïntimeerde] geen restschuld verschuldigd is aan Dexia, hetzelfde lot deelt als de grieven tegen de advisering door Spaar Select en daarmee faalt.
Orderremisier
4.15.
Omdat het hof oordeelt dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan en Dexia dit wist of behoorde te weten, komt het hof niet toe aan de vraag of Spaar Select als orderremisier is opgetreden. Grief V behoeft daarom geen bespreking meer.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.16.
Tot slot grieft Dexia tegen de beslissing van de kantonrechter dat [geïntimeerde] een vordering heeft op Dexia in verband met door Leaseproces verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsman van [geïntimeerde] aangegeven de vordering op dit punt in te trekken en zich te refereren aan het oordeel van het hof. In de rechtspraak is beslist dat de door Leaseproces voor opdrachtgevers zoals [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden – advisering over de kansen en mogelijkheden van een schikking of procedure in verband met de Duisenberg-regeling, de arresten van het gerechtshof Amsterdam en van de Hoge Raad uit 2009 en de relevante rechtspraak nadien en het opstellen en versturen van de “opt-out” verklaring, een sommatiebrief en brieven ter stuiting van de verjaring – niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Met verwijzing naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad oordeelt het hof dat de werkzaamheden die Leaseproces heeft verricht in deze zaak niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. [11] Dit betekent dat grief VI van Dexia slaagt.
Omvang schade
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat de schade van [geïntimeerde] , bestaande uit de door zijn betaalde inleg en de betaalde restschuld minus de buitengerechtelijke incassokosten, door Dexia moet worden vergoed. Tussen partijen is geen geschil over de omvang van de schade en Dexia heeft tijdens de mondelinge behandeling grief VI ingetrokken, zodat er geen grief is gericht tegen de wijze waarop de kantonrechter de schade van [geïntimeerde] , met inbegrip van de door hem genoten voordelen, in het vonnis heeft toegekend.

5.De slotsom

5.1.
De grieven I tot en met IV en VI falen. Grief V behoeft geen bespreking. Grief VIII over de buitengerechtelijke incassokosten slaagt. Het bestreden vonnis zal uitsluitend op dat punt worden vernietigd.
5.2.
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof Dexia in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 332,-
- salaris advocaat € 2.228,- (2 punten x tarief II € 1.114,-)
Totaal
€ 2.560,-
5.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en het nasalaris toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 29 januari 2019, behalve voor zover Dexia in de buitengerechtelijke kosten van [geïntimeerde] is veroordeeld, vernietigt dit vonnis op dat punt en doet in zoverre opnieuw recht;
wijst de vordering van [geïntimeerde] tot veroordeling van Dexia in de buitengerechtelijke kosten van [geïntimeerde] alsnog af;
veroordeelt Dexia in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 332,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Dexia in het nasalaris, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval Dexia niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.M.A. Wind en I. Tubben en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2022.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033.
2.Hoge Raad 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815.
3.Gerechtshof Amsterdam 1 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK:4978, BK4981, BK4982 en BK4983.
4.Hoge Raad 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4003.
5.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 december 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10565 en 27 oktober 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8709.
6.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, rov 3.6.5.
7.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2016:2015 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
8.Stichting Toezicht Effectenverkeer.
9.Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984.
10.Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984.
11.HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.