ECLI:NL:GHARL:2022:1405

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
200.275.095/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en advisering door Spaar Select in relatie tot Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de vordering van [geïntimeerde] tegen Dexia Nederland B.V. centraal, die voortvloeit uit effectenleaseovereenkomsten. De zaak betreft de advisering door Spaar Select, die als tussenpersoon optrad bij de totstandkoming van de overeenkomsten. Het hof heeft de feiten uit het eerdere vonnis van de kantonrechter overgenomen, waarin werd vastgesteld dat [geïntimeerde] vier effectenleaseovereenkomsten met Dexia had afgesloten. De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en veroordeelde Dexia tot terugbetaling van de door [geïntimeerde] betaalde bedragen, minus een eerder uitbetaald bedrag. Dexia ging in hoger beroep en voerde verschillende grieven aan, waaronder verjaring en de advisering door Spaar Select. Het hof oordeelde dat de grieven met betrekking tot verjaring en advisering niet slagen, en bevestigde de eerdere uitspraak van de kantonrechter, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten, die het hof afwees. Het hof concludeerde dat Dexia aansprakelijk is voor de schade van [geïntimeerde] en veroordeelde Dexia tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.275.095
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden: 5917555)
arrest van 22 februari 2022
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
bij de kantonrechter: gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer uit Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: eiseres in conventie en verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard uit Rotterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 oktober 2021 hier over.
1.2
Op grond van het tussenarrest heeft op 30 november 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Daarna heeft het hof een datum vastgesteld voor het uitspreken van dit arrest.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het vonnis van 9 april 2019 de feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling zijn geen grieven aangevoerd. Het hof gaat ook van die feiten uit. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
2.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [geïntimeerde] zijn vier effectenleaseovereenkomsten tot stand gekomen. Het betreft de volgende overeenkomsten:
Nr.
Contract
Datum
Naam
Leasesom
Looptijd
Vooruit-betaling
Termijn-bedrag (61ste t/m de 180ste maand)
1
[nummer1]
12-07-2001
Overwaarde Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling
€ 32.666,40
180 maanden
€ 8.710,80
€ 181,48
2
[nummer2]
12-07-2001
Overwaarde Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling
€ 32.666,40
180 maanden
€ 8.710,80
€ 181,48
3
[nummer3]
12-07-2001
Overwaarde Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling
€ 32.666,40
180 maanden
€ 8.710,80
€ 181,48
4
[nummer4]
12-07-2001
Overwaarde Effect zonder Herbelegging Vooruitbetaling
€ 32.666,40
180 maanden
€ 8.710,80
€ 181,48
2.3.
Bij de totstandkoming van de overeenkomsten is Spaar Select als tussenpersoon opgetreden. Namens Spaar Select heeft de heer [de medewerker van Spaar Select] (hierna: [de medewerker van Spaar Select] ) tijdens een aantal huisbezoeken met [geïntimeerde] gesproken over haar financiële situatie en wensen. [geïntimeerde] heeft aangegeven extra kapitaal op te willen bouwen, zodat zij eerder kon stoppen met werken. Op grond hiervan heeft [de medewerker van Spaar Select] een Persoonlijk Financieel Plan (hierna: PFP) opgesteld en aan [geïntimeerde] toegelicht. In het PFP wordt onder meer voorgesteld om de overwaarde van de woning te gebruiken voor afsluiting van een nieuwe hypotheeklening, waarmee de aandelenleaseovereenkomsten zouden kunnen worden bekostigd.
2.4.
In het door Dexia overgelegde financiële overzicht is vermeld dat [geïntimeerde] op grond van de overeenkomsten in totaal € 34.968,92 aan vooruitbetaling en maandtermijnen aan Dexia heeft betaald en dat [geïntimeerde] een bedrag van € 6.363,28 aan dividenden heeft ontvangen en dat een bedrag van € 317,56 is verrekend. De overeenkomsten zijn in oktober 2006 met een restschuld van in totaal € 4.745,19 geëindigd. De restschuld heeft [geïntimeerde] aan Dexia voldaan.
2.5.
Bij brief van 12 januari 2006 heeft Leaseproces B.V. (hierna: Leaseproces) namens [geïntimeerde] aan Dexia bericht dat zij de nietigheid van de overeenkomsten inroept wegens het ontbreken van een vergunning als bedoeld in artikel 9 van de Wet op het Consumentenkrediet, althans de overeenkomsten worden vernietigd, althans worden ontbonden, op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en/of dwaling en is Dexia gesommeerd binnen twee weken alle door [geïntimeerde] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen.
2.6.
Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de zogeheten “Duisenberg-regeling” voor aandelenleaseproducten algemeen verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (hierna: WCAM). [1] [geïntimeerde] heeft door middel van een “opt-out” verklaring in de zin van artikel 7:908 lid 2 BW aangegeven niet aan de voornoemde regeling gebonden te willen zijn.
2.7.
In zijn arresten van 28 maart 2008 en 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad een oordeel gegeven over de rechtsregels en de beoordelingsmaatstaven die van toepassing zijn op effectenleasezaken als de onderhavige. [2] Op 1 december 2009 heeft het Gerechtshof Amsterdam in een viertal arresten de uitspraak van de Hoge Raad uitgewerkt in het zogeheten “hofmodel”. [3] In zijn arrest van 29 april 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof daarmee een juiste toepassing heeft gegeven aan de eerder bedoelde maatstaven. [4]
2.8.
Bij brieven van 9 oktober 2009 en 23/24 januari 2012 heeft Leaseproces namens meerdere afnemers, waaronder [geïntimeerde] , aan Dexia bericht dat [geïntimeerde] haar rechten ten aanzien van alle vorderingen op Dexia voorbehoudt.
2.9.
Dexia heeft bij brief van 21 december 2011 aangegeven op grond van het hofmodel aan [geïntimeerde] een bedrag van € 4.068,95 te betalen. Dit bedrag is op 13 januari 2012 door Dexia betaald.
2.10.
Bij brief van 24 oktober 2016 heeft Leaseproces namens [geïntimeerde] Dexia gesommeerd, in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016, over te gaan tot terugbetaling van alle door [geïntimeerde] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

3.De beslissing van de kantonrechter

3.1.
[geïntimeerde] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten en Dexia te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen zij onder de overeenkomsten heeft betaald en de restschuld, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft [geïntimeerde] gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia aansprakelijk is voor de door [geïntimeerde] geleden hypotheekschade, vermeerderd met wettelijke rente, en Dexia te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.
Dexia heeft de vorderingen van [geïntimeerde] bestreden en in voorwaardelijke reconventie, onder de voorwaarde dat het in conventie opgenomen verweer met betrekking tot de klachtplicht en verjaring wordt verworpen, gevorderd [geïntimeerde] te bevelen een kopie van het procesdossier van Leaseproces, althans van het (de) intakeformulier(en) aan Dexia te verstrekken en voorts (onvoorwaardelijk) gevorderd voor recht te verklaren dat de overeenkomsten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, niet zijn vernietigd en niet bloot staan aan vernietiging, alsook dat [geïntimeerde] niet heeft blootgestaan aan het risico van een onaanvaardbaar zware financiële last en dat Dexia aan [geïntimeerde] niets meer verschuldigd is, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.3.
De kantonrechter heeft in conventie voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] , zowel vanwege schending van artikel 41 Nadere Regeling 1999 (hierna: NR 1999) als vanwege schending van haar zorgplicht. Daarnaast heeft hij Dexia veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen de door haar betaalde inleg en de restschuld minus een door Dexia uitbetaald bedrag van € 4.068,95, dividenduitkeringen en het fiscale voordeel ad € 1.912,69, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia is tevens veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 968,00. De vordering tot vergoeding van de hypotheekkosten is afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter alle vorderingen van Dexia afgewezen. Dexia is veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.Het oordeel van het hof

4.1.
Dexia is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de kantonrechter en heeft daartegen zeven grieven (bezwaren) aangevoerd. In hoger beroep gaat het om de volgende punten:
- Verjaring gestuit door [geïntimeerde] ? (grief I)
- Advisering door Spaar Select als cliëntenremisier? (grieven II tot en met IV)
- Werkzaamheden van Spaar Select als orderremisier? (grief V)
- De buitengerechtelijke incassokosten (grief VI)
- De proceskostenveroordeling (grief VII).
4.2.
De grieven met betrekking tot de verjaring en de advisering slagen niet. De grief met betrekking tot de werkzaamheden als orderremisier blijft buiten behandeling. De grief ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten slaagt wel. Het hof zal uitleggen waarom en hoe het tot dit oordeel gekomen is.
Verjaring
4.3.
Het beroep van Dexia op verjaring van de vorderingen van [geïntimeerde] gaat in deze zaak niet op. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter op dit punt. De vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Een dergelijke vordering verjaart na verloop van vijf jaar vanaf het moment waarop [geïntimeerde] daadwerkelijk bekend was geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht behoudt (artikel 3:317 lid 1 BW).
4.4.
[geïntimeerde] heeft Dexia een brief gestuurd op 12 januari 2006, waarin (onder meer) een beroep wordt gedaan op onrechtmatige daad en waarin ondubbelzinnig het recht wordt voorbehouden om alsnog via een gerechtelijke procedure schadevergoeding te vorderen. Daarna heeft Leaseproces namens [geïntimeerde] haar vorderingen gestuit bij brieven van
9 oktober 2009 en 23 of 24 januari 2012.
4.5.
Niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] vijf jaar eerder dan de brief van 12 januari 2006, dus op 12 januari 2001, bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Integendeel, Dexia stelt dat [geïntimeerde] uiterlijk bij de beëindiging van de overeenkomsten op de hoogte was van de schade, daarom in oktober 2006. Op grond van de brief van 12 januari 2006 moet het voor Dexia duidelijk zijn geweest dat [geïntimeerde] Dexia aansprakelijk hield voor haar handelwijze met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomsten, daaronder begrepen een schending van de op Dexia jegens [geïntimeerde] rustende zorgplichten in de precontractuele fase. In het licht van deze brief, mede beschouwd tegen de achtergrond van de Duisenberg-regeling en de daaropvolgende WCAM-procedure, moet het voor Dexia ook duidelijk zijn geweest dat met de daaropvolgende stuitingsbrieven van 9 oktober 2009 en 23 dan wel 24 januari 2012 werd beoogd de verjaring van deze rechtsvordering te stuiten. De stelling van Dexia dat deze brieven onvoldoende specifiek waren wordt door het hof verworpen, zoals het hof reeds in eerdere zaken heeft geoordeeld. [5] Anders dan Dexia lijkt te betogen, kan aan een mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW niet de eis worden gesteld dat daarin een precieze feitelijke en juridische inkleding wordt gegeven waarop het vorderingsrecht zijn grondslag vindt. De stelling van Dexia dat in de brief van 12 januari 2006 geen vordering tot schadevergoeding is ingesteld, doet hieraan niet af. Van verjaring van de op onrechtmatige daad gegronde vordering van [geïntimeerde] op Dexia is dan ook geen sprake. De stelling van Dexia dat in ieder geval het beroep op schending van artikel 41 NR 1999 is verjaard, gaat evenmin op, omdat dit beroep op deze schending kan worden meegenomen in het kader van de bij een beroep van Dexia op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] in acht te nemen billijkheidsafweging. [6]
Beroep op billijkheidscorrectie - advisering
4.6.
In de rechtspraak van de Hoge Raad is geoordeeld dat er reden is voor afwijking van het aanbod van Dexia tot afwikkeling van de door haar aan een afnemer toegebrachte schade conform het hofmodel in de situatie dat een cliëntenremisier zonder vergunning een (beleggings)advies aan de afnemer heeft verstrekt en Dexia hiervan wist dan wel behoorde te weten. [7] Deze afwijking vindt haar grondslag in een beroep op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, lid 1, slotzin, BW wegens schending van artikel 41 NR 1999. Volgens Dexia heeft de kantonrechter ten onrechte het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW aanvaard.
4.7.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van verboden advisering is dat de tussenpersoon een cliëntenremisier was en niet beschikte over een vergunning om (beleggings)adviezen te mogen geven. Volgens de overgelegde cliëntenremisierovereenkomst tussen Dexia en Spaar Select trad Spaar Select in die rechtsverhouding op als cliëntenremisier voor Dexia en stond zij als zodanig geregistreerd in het STE [8] -register. Tussen partijen staat vast dat Spaar Select niet over de benodigde vergunning beschikte om als adviseur op te treden. Als maatstaf geldt voorts dat sprake moet zijn van een op de specifieke situatie van de particuliere belegger toegesneden advies. Dit moet worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Uit de arresten van dit hof van 3 november 2020 [9] blijkt op welke wijze het hof invulling heeft gegeven aan dit toetsingskader.
4.8.
[geïntimeerde] heeft met betrekking tot de advisering aan haar door Spaar Select onder meer het volgende aangevoerd. [geïntimeerde] heeft telefonisch contact gehad met een woordvoerder van Spaar Select. Vervolgens heeft de heer [de medewerker van Spaar Select] namens Spaar Select haar een aantal keren thuis bezocht. Daarbij is gesproken over de financiële wens van [geïntimeerde] om eerder te stoppen met werken. Daarnaast zijn de inkomensgegevens besproken. Vervolgens heeft [de medewerker van Spaar Select] een PFP opgesteld dat tijdens een huisbezoek persoonlijk aan [geïntimeerde] is toegelicht. In het PFP is uiteengezet dat de financiële wens van [geïntimeerde] kon worden gerealiseerd door het afsluiten van het effectenleaseproduct “Overwaarde Effect” bij (de rechtsvoorganger van) Dexia. Ter financiering hiervan zou de overwaarde van de woning worden aangewend voor het afsluiten van een nieuwe hypotheeklening voor een bedrag van NLG 94.400,-. Hieruit zou een bedrag van NLG 76.800,- worden gebruikt voor de vooruitbetaling van de aandelenleaseovereenkomst. Aan de hand van een rekenvoorbeeld zou [de medewerker van Spaar Select] hebben aangetoond dat de maandlasten identiek zouden blijven.
4.9.
Dexia betwist dat deze feiten leiden tot de conclusie dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan. Het hof overweegt als volgt.
4.10.
[geïntimeerde] betoogt – onderbouwd met stukken – dat [de medewerker van Spaar Select] haar financiële situatie met [geïntimeerde] heeft besproken. [geïntimeerde] heeft [de medewerker van Spaar Select] daarbij inzage gegeven in haar jaarinkomsten, de omvang van de hypotheeklening, de omvang van de maandlasten en overige spaarregelingen en vermogensbestanddelen. Daarop heeft [de medewerker van Spaar Select] [geïntimeerde] geadviseerd de effectenleaseovereenkomsten “Overwaarde Effect” af te sluiten. [de medewerker van Spaar Select] heeft [geïntimeerde] een constructie geadviseerd die inhield dat zij een deel van de overwaarde van haar woning zou aanwenden voor de aanbetaling van NLG 76.800,- voor de vooruitbetaling van de aandelenleaseovereenkomsten. Dat [geïntimeerde] een deel van de overwaarde van haar woning heeft benut, wordt ondersteund door de notarisafrekening van 30 juli 2001. Hieruit blijkt dat [geïntimeerde] op 30 juli 2001 een hypotheeklening heeft afgesloten voor een bedrag van NLG 95.000,-, wat (nagenoeg geheel) correspondeert met het in het PFP voorgestelde bedrag van NLG 94.400,-.
4.11.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] voldoende onderbouwd dat de medewerker van Spaar Select haar persoonlijke financiële situatie en financiële doelen met haar heeft besproken en haar vervolgens heeft geadviseerd de overwaarde van haar woning te benutten door haar hypotheeklening te verhogen en daarmee meerdere producten van Dexia aan te schaffen. De medewerker van Spaar Select heeft in het gesprek met [geïntimeerde] niet volstaan met het aanprijzen van een bepaald product, maar heeft een op de persoonlijke situatie van [geïntimeerde] toegesneden advies uitgebracht, waardoor [geïntimeerde] ertoe is bewogen de overwaarde van haar woning aan te wenden voor het afsluiten van een nieuwe hypotheeklening en daarmee een viertal specifiek door Spaar Select geadviseerde producten, namelijk Overwaarde Effect, aan te schaffen. Met name de aanbeveling om de overwaarde van de woning in te zetten om Overwaarde Effect producten te kunnen aanschaffen – een idee dat bij [geïntimeerde] zelf nooit was opgekomen – maakt dat de medewerker van Spaar Select een op haar persoon toegesneden advies heeft uitgebracht. Dat medewerkers van Dexia en andere tussenpersonen hebben verklaard dat zij geen beleggingsadvies gaven, doet niet af aan het feit dat dit in de onderhavige situatie wel is gebeurd. Dat het geïnvesteerde bedrag overeenkomt met het in het PFP voorgestelde bedrag wordt door Dexia bovendien niet betwist. In de effectenleaseovereenkomsten worden [de medewerker van Spaar Select] en Spaar Select als adviseur genoemd. Bovendien heeft Dexia zelf gesteld dat het niet anders kan zijn dan dat Spaar Select het invullen van het formulier waarmee de aandelenleaseovereenkomsten worden gesloten heeft besproken met [geïntimeerde] .
4.12.
Dexia heeft slechts in algemene bewoordingen betwist dat de afspraak met [de medewerker van Spaar Select] heeft plaatsgevonden, omdat een notarisafrekening niet zou bewijzen dat er daadwerkelijk een adviesgesprek aan vooraf is gegaan. Het hof verwerpt dit verweer. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de gedetailleerde inhoud van het PFP dat er een bespreking over de persoonlijke situatie van [geïntimeerde] heeft plaatsgevonden. Gelet op de gemotiveerde stellingen van [geïntimeerde] had het op de weg van Dexia gelegen om haar betwistingen nader te substantiëren en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat er geen gesprek is gevoerd. Dit heeft Dexia nagelaten. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting komt het hof daarom niet toe aan het (tegen) bewijsaanbod van Dexia.
Wetenschap advisering bij Dexia
4.13.
Voor het beroep op de billijkheidscorrectie is naast het vereiste van advisering door de tussenpersoon ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon in kwestie – Spaar Select – [geïntimeerde] zodanig heeft geadviseerd dat zij buiten de grens van haar vrijstelling is getreden. Dit hof heeft in zijn arresten van 3 november 2020 wetenschap bij Dexia aangenomen bij zaken waarin onder meer Spaar Select heeft geadviseerd. In die arresten is uiteengezet waarop dit oordeel gebaseerd is. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak de vereiste wetenschap ook aanwezig was bij Dexia. Voor zover door Dexia in deze zaak meer of andere producties zijn overgelegd dan in de bedoelde zaken van 3 november 2020 acht het hof deze onvoldoende overtuigend om tot een ander oordeel te komen. Het hof verwijst voor de redenering naar de hiervoor genoemde arresten die bij Dexia en – via Leaseproces – bij de afnemers bekend zijn. [10]
Orderremisier
4.14.
Omdat het hof oordeelt dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan en Dexia dit wist of behoorde te weten, komt het hof niet toe aan de vraag of Spaar Select als orderremisier is opgetreden. Grief V behoeft daarom geen bespreking meer.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.15.
Tot slot grieft Dexia tegen de beslissing van de kantonrechter dat [geïntimeerde] een vordering heeft op Dexia in verband met door Leaseproces verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsman van [geïntimeerde] aangegeven de vordering op dit punt in te trekken en zich te refereren aan het oordeel van het hof. In de rechtspraak is beslist dat de door Leaseproces voor opdrachtgevers zoals [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden – advisering over de kansen en mogelijkheden van een schikking of procedure in verband met de Duisenberg-regeling, de arresten van het gerechtshof Amsterdam en van de Hoge Raad uit 2009 en de relevante rechtspraak nadien en het opstellen en versturen van de “opt-out” verklaring, een sommatiebrief en brieven ter stuiting van de verjaring – niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Met verwijzing naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad oordeelt het hof dat de werkzaamheden die Leaseproces heeft verricht in deze zaak niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. [11] Dit betekent dat grief VI van Dexia slaagt.
Omvang schade
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat de schade van [geïntimeerde] , bestaande uit de door haar betaalde inleg en de restschuld minus de buitengerechtelijke incassokosten, door Dexia moet worden vergoed. Tussen partijen is geen geschil over de omvang van de schade en Dexia heeft geen grief gericht tegen de wijze waarop de kantonrechter de schade van [geïntimeerde] , met inbegrip van de door haar genoten voordelen, in het vonnis heeft toegekend.

5.De slotsom

5.1.
De grieven I tot en met IV falen. Grief V behoeft geen bespreking. Grief VI over de buitengerechtelijke incassokosten slaagt. Het bestreden vonnis zal uitsluitend op dat punt worden vernietigd.
5.2.
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof Dexia in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 332,-
- salaris advocaat € 2.228,- (2 punten x tarief II € 1.114,-)
Totaal
€ 2.560,-
5.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en het nasalaris toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 9 april 2019, behalve voor zover Dexia in de buitengerechtelijke kosten van [geïntimeerde] is veroordeeld, vernietigt dit vonnis op dat punt en doet in zoverre opnieuw recht;
wijst de vordering van [geïntimeerde] tot veroordeling van Dexia in de buitengerechtelijke kosten van [geïntimeerde] alsnog af;
veroordeelt Dexia in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 332,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Dexia in het nasalaris, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval Dexia niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, J.H. Kuiper en M.M.A. Wind en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2022.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033.
2.Hoge Raad 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815.
3.Gerechtshof Amsterdam 1 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK:4978, BK4981, BK4982 en BK4983.
4.Hoge Raad 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4003.
5.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 december 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10565 en 27 oktober 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8709.
6.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, rov 3.6.5.
7.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2016:2015 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
8.Stichting Toezicht Effectenverkeer.
9.Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984.
10.Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984.
11.HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.