In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Smallingerland tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 april 2020. De rechtbank had de aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) voor een zorgcomplex, dat eigendom is van Stichting [belanghebbende], vernietigd en de WOZ-waarde vastgesteld op € 33.985 voor de OZB-eigenaar en de aanslag OZB-gebruiker vernietigd. De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de vraag centraal staat of de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient in de zin van artikel 220a van de Gemeentewet. De heffingsambtenaar stelt dat de WOZ-waarde van € 22.672.000 niet in hoofdzaak kan worden toegerekend aan gedeelten die tot woning dienen. Belanghebbende betwist dit en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hof oordeelt dat de verhouding tussen de gedeelten van de onroerende zaak die tot woning dienen en de onroerende zaak als geheel niet voldoet aan de eis van ten minste 70 procent, waardoor de onroerende zaak niet als woning kan worden aangemerkt. Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de heffingsambtenaar ongegrond.