ECLI:NL:HR:2007:AZ9075

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
40847
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.W. van den Berge
  • L. Monné
  • C.J.J. van Maanen
  • C. Schaap
  • J.W.M. Tijnagel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tariefindeling onroerendezaakbelastingen en de functie van verpleeghuis als woning

In deze zaak gaat het om de tariefindeling van onroerendezaakbelastingen voor een verpleeghuis in de gemeente Smallingerland. De belanghebbende, Stichting A, heeft in 2001 aanslagen ontvangen voor onroerendezaakbelastingen, waarbij het tarief voor niet-woningen is toegepast. Na bezwaar tegen deze aanslagen heeft het Hoofd Belastingen en Financiële-Administratie de aanslagen gehandhaafd. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden, dat het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze uitspraak.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de onroerende zaak niet 'in hoofdzaak tot woning dient' volgens artikel 220f, lid 2, van de Gemeentewet. De Hoge Raad stelt dat de enkele omstandigheid dat in het verpleeghuis wonen is gecombineerd met een andere functie, namelijk verpleging, niet uitsluit dat delen van de onroerende zaak tot woning dienen. De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens wordt de gemeente Smallingerland veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende.

Dit arrest benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van de functie van een onroerende zaak niet alleen naar de hoofdfunctie te kijken, maar ook naar de mogelijkheid dat delen van de onroerende zaak als woning kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad legt de verantwoordelijkheid voor de verdere beoordeling bij het verwijzingshof, dat moet vaststellen of de waarde van de onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan de delen die tot woning dienen.

Uitspraak

Nr. 40.847
16 november 2007
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van Stichting A (voorheen: Stichting X; hierna: belanghebbende) te Q tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 29 april 2004, nr. BK 2032-02, betreffende na te melden aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2001 wegens het genot krachtens zakelijk recht en wegens het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Z, twee op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Smallingerland opgelegd naar het tarief voor niet-woningen. Deze tariefindeling is, na tegen de aanslagen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd Belastingen en Financiële-Administratie van de gemeente Smallingerland gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland (hierna: het college) heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 29 december 2006 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
3.1.1. De onderhavige onroerende zaak, een verpleeghuis voor mensen met een geestelijke handicap, telt ongeveer 300 bewoners, die verdeeld zijn over diverse gebouwen.
3.1.2. Er zijn meerdere woonunits, waarin telkens een groep van ongeveer twaalf personen is gehuisvest. Ieder heeft een eigen kamer, waarin onder meer een bed staat. Douche, bad, toilet, woonkamer en keuken zijn gemeenschappelijk. De maaltijden worden centraal vervaardigd.
3.1.3. Bij de onderhavige aanslagen in de onroerendezaakbelastingen is ervan uitgegaan dat de onroerende zaak niet "in hoofdzaak tot woning dient" in de zin van artikel 220f, lid 2, van de Gemeentewet (hier en hierna: in de voor het jaar 2001 geldende tekst), en is mitsdien het tarief voor niet-woningen toegepast, dat hoger is dan het tarief voor woningen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het object een onroerende zaak vormt waar het wonen is gecombineerd met een andere functie (volgens het Hof: verpleging), die in wezen de hoofdfunctie vormt, en heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat in dat geval in het geheel niet kan worden gesproken van delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Het heeft op die grond de afwijzende uitspraak op het bezwaar tegen de aanslagen in stand gelaten. Daartegen keren zich de middelen.
3.3. In artikel 220f, lid 2, van de Gemeentewet is bepaald dat een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor die onroerende zaak is vastgesteld in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
In 's Hofs hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel ligt de opvatting besloten dat de enkele omstandigheid dat in het verpleeghuis het wonen is gecombineerd met een andere functie die in wezen - voor het verpleeghuis als geheel beschouwd - de hoofdfunctie vormt, uitsluit dat delen van de onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden in de zin van voormelde bepaling. Die opvatting is evenwel onjuist.
3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling. Het verwijzingshof dient na te gaan of delen van de onroerende zaak tot woning dienen, dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, en, zo ja, of de waarde van de onroerende zaak in hoofdzaak aan die delen kan worden toegerekend.
4. Proceskosten
Het college zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de gemeente Smallingerland aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 409, en
veroordeelt het college in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de gemeente Smallingerland aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.J.J. van Maanen, C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2007.