ECLI:NL:GHARL:2022:11333

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
200.315.320/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot hoger beroep en objectieve vrees voor partijdigheid

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M. Keppels, voorzitter van de penitentiaire kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit verzoek volgde nadat verzoeker had aangegeven zijn hoger beroep te willen intrekken, maar het hof besloot dat de behandeling ter zitting doorgang zou vinden omdat de zaak al op 12 mei 2022 was aangevangen. Verzoeker was niet aanwezig bij de eerdere zittingen en had geen raadsman meer. De voorzitter heeft verzoeker geïnformeerd dat intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk was en dat de zitting zou plaatsvinden. Verzoeker vreesde dat de voorzitter partijdig was en dat hij geen eerlijke kans kreeg in de procedure.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees van verzoeker. De wrakingskamer benadrukt dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat een rechter vooringenomen is. De gronden die verzoeker aanvoert, zoals de beslissing van de voorzitter om de zitting door te laten gaan en de afwijzing van het verzoek om een getuige-deskundige te horen, zijn niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van partijdigheid.

Het hof heeft het wrakingsverzoek afgewezen, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de voorzitter niet onpartijdig heeft gehandeld. De beslissing van de gewraakte raadsheer is niet zo onbegrijpelijk dat deze alleen verklaard kan worden door vooringenomenheid. Het hof concludeert dat verzoeker niet objectief gerechtvaardigde vrees heeft voor partijdigheid van de voorzitter, en wijst het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

Wrakingskamer
Zaaknummer: TBS P22/0063
Wrakingsnummer: 200.315.320/01
Uitspraakdatum: 10 oktober 2022
Beslissingop het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door

[voor- en achternamen verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum verzoeker] 1974 in [geboorteplaats verzoeker] ,
verblijvende in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) [naam en locatie van het FPC] ,
hierna te noemen verzoeker.
De procedure
Met de behandeling van de zaak van verzoeker is op de zitting van 12 mei 2022 een aanvang gemaakt door de penitentiaire kamer van dit hof. Verzoeker was daarbij niet aanwezig. Door de toenmalig raadsman van verzoeker is een verzoek tot aanhouding gedaan. In dit verzoek is bewilligd en de behandeling ter zitting is toen geschorst voor onbepaalde tijd.
De zaak is vervolgens op de zitting van 30 juni 2022 behandeld door de penitentiaire kamer van dit hof. Verzoeker en zijn toenmalig raadsman waren daarbij niet aanwezig. Het hof sprak wel met de raadsman van verzoeker voorafgaand aan de behandeling. Dit hield verband met logistieke en organisatorische problemen met betrekking tot het vervoer van verzoeker. Verzoeker had die ochtend aangegeven dat hij zich niet goed voelde en dat hij niet wenste te worden vervoerd naar het hof. Het hof heeft een en ander met de raadsman van verzoeker besproken en vervolgens de behandeling ter zitting geschorst tot de zitting van 1 september 2022 om 16:15 uur, voor welke zitting het hof tevens de medebrenging van verzoeker heeft gelast.
In aanloop naar deze zitting heeft verzoeker contact gehad met de griffie van het hof. Daarbij gaf verzoeker aan dat hij het hoger beroep wenste in te trekken. In reactie hierop heeft het hof, bij monde van de voorzitter van de penitentiaire kamer mr. M. Keppels, verzoeker te kennen gegeven dat de behandeling ter zitting doorgang zal vinden. Hierop heeft verzoeker per email van 31 augustus 2022 de wraking verzocht van de voorzitter van de penitentiaire kamer mr. M. Keppels.
De raadsheer heeft te kennen gegeven niet in de wraking te berusten, geen gebruik te willen maken van de gelegenheid te worden gehoord en heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid een inhoudelijke reactie te geven. Zij stelt zich op het standpunt dat intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk was, nu de zaak al op 12 mei 2022 een aanvang had genomen. De raadsheer vond het belangrijk verzoeker te informeren over het feit dat de zaak niet met een intrekkingsakte tot een einde zou komen en hem te berichten dat de zitting doorgang zou vinden, dit mede gezien het feit dat verzoeker niet meer werd bijgestaan door een raadsman.
Ter terechtzitting van de wrakingskamer op 26 september 2022 is verzoeker niet verschenen. Volgens mededelingen van [het FPC] wilde verzoeker niet vervoerd worden omdat hij afstand wilde doen. Over pogingen om een ondertekende afstandsverklaring van verzoeker te krijgen heeft [het FPC] het volgende meegedeeld:
''
n.a.v. uw vraag om een afstandsverklaring inzake [voor- en achternamen verzoeker] moet ik u helaas melden dat [voor- en achternamen verzoeker] ondanks veelvuldige aansporing niet reageert.
Er wordt al de hele dag geprobeerd contact met hem te maken, hij reageert op geen enkel lid van het behandelingsteam, ook niet als zijn kamerdeur door hen geopend wordt.
Het is onmogelijk gebleken hem de genoemde verklaring te laten tekenen.''
Het verzoek is daarom zonder verzoekers aanwezigheid behandeld.
Ontvankelijkheid
Het hof acht het verzoek tijdig gedaan en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het verzoek tot wraking
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er geen sprake meer is van objectiviteit maar dat het de voorzitter erom te doen is verzoeker koste wat kost op zitting te krijgen. Verzoeker heeft het idee dat hij geen eerlijke kans krijgt. Daarbij heeft verzoeker ook gewezen op het volgende:
Uit artikel 453 van het Wetboek van Strafvordering en het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 10 april 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BI2356, leidt verzoeker af dat hij het hoger beroep nog kan intrekken;
Het verzoek tot het horen van een getuige-deskundige op zitting is in eerste aanleg niet gehonoreerd;
De voorzitter wilde de behandeling van de zaak op 1 september jl. doorzetten, ondanks het feit dat de voorzitter wist dat verzoeker geen raadsman had; en
De voorzitter gaat voorbij aan de consequenties van het vervoer naar het hof en het verblijf in de cellengang van het Paleis van Justitie en de effecten daarvan op verzoeker.
De beoordeling van het verzoek tot wraking
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Tevens geldt dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel dient te zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen van de zittingsrechter. Het behoort tot de normale taak van de zittingsrechter om, gaande de procedure, beslissingen te nemen over (onder meer) de procedurele aspecten. Grond voor wraking bestaat alleen als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
Voor zover het verzoek zich richt tegen het verschil van inzicht over de reikwijdte van het bepaalde in artikel 453 van het Wetboek van Strafvordering, overweegt de wrakingskamer dat het verzoek geen grond kan vormen voor wraking. Wraking is, zoals hiervoor aangegeven, geen verkapt rechtsmiddel en de wrakingskamer komt daarom geen oordeel toe over de juistheid van de beslissing van de gewraakte raadsheer (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770). Naar het oordeel van de wrakingskamer is ook geen sprake van zodanig handelen van de gewraakte raadsheer dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Het feit dat verzoeker geen raadsman heeft maakt dat niet anders.
Voor zover het verzoek zich richt tegen de afwijzende beslissing op het verzoek om een getuige-deskundige op zitting te horen in eerste aanleg merkt de wrakingskamer op dat voor de behandeling van dit bezwaar bij uitstek ruimte bestaat bij de behandeling in hoger beroep. Door de gewraakte raadsheer is geen beslissing over dit aspect genomen zodat naar het oordeel van de wrakingskamer geenszins sprake kan zijn van een grond voor wraking.
Verzoeker heeft voorts aangegeven dat hij niet graag wordt vervoerd naar het hof omdat dit door hem (kennelijk) als negatief wordt ervaren. Uit het dossier blijkt niet dat verzoeker deze zorgen eerder heeft geuit en evenmin dat hij om die reden eerder heeft verzocht om deelname aan de behandeling ter zitting op andere wijze dan door middel van vervoer naar het Paleis van Justitie. De gewraakte raadsheer kon daardoor geen rekening houden met de door verzoeker gestelde gevolgen van het vervoer. De mededeling van de gewraakte raadsheer aan verzoeker kan niet worden begrepen als een zo onbegrijpelijke, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
Uit een en ander blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer niet van vooringenomenheid of partijdigheid van mr. Keppels en evenmin dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Wijst af het verzoek tot wraking van mr. M. Keppels.
Aldus gewezen door
mr. W. Weerkamp, voorzitter,
mr. M.L. van der Bel en mr. A.E. Keulemans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier,
en op 10 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.