ECLI:NL:GHARL:2022:11283

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
21-004747-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor rijden onder invloed door niet naleven van waarborgen bij bloedafname, veroordeling voor bezit van amfetamine en MDMA en rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor rijden onder invloed, het aanwezig hebben van amfetamine en MDMA, en rijden zonder rijbewijs. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het rijden onder invloed, omdat niet voldaan was aan de strikte waarborgen voor de afname en verzending van het bloedmonster. Het bloedmonster was negen dagen na afname door het laboratorium ontvangen, wat niet als 'zo spoedig mogelijk' kan worden beschouwd. Hierdoor kon het hof niet vaststellen dat de verdachte onder invloed van drugs had gereden.

Wel heeft het hof de verdachte veroordeeld voor het aanwezig hebben van amfetamine en MDMA, evenals voor het rijden zonder rijbewijs. De verdachte had op 9 december 2018 in de gemeente [gemeente] ongeveer 90 gram amfetamine en 37 gram MDMA in zijn bezit. Daarnaast had hij op dezelfde datum een personenauto bestuurd zonder geldig rijbewijs. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 50 dagen voor het bezit van drugs en 10 dagen hechtenis voor het rijden zonder rijbewijs.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004747-19
Uitspraak d.d.: 22 december 2022
VERSTEK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 3 september 2019 met parketnummer 18-108062-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonadres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 december 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vrijspraak van verdachte ter zake het onder 1 tenlastegelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en
  • bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot tien dagen hechtenis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Hoewel verdachte geen bezwaren heeft opgegeven tegen het hiervoor genoemde vonnis ziet het hof geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal - gelet op hetgeen de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht - de zaak ambtshalve beoordelen.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij het hiervoor genoemde vonnis ter zake het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is verdachte ter zake het onder 3 tenlastegelegde veroordeeld tot twee weken hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 9 december 2018 in de gemeente [gemeente] een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, in combinatie met een of meer andere van deze aangewezen stoffen, te weten amfetamine en/of MDMA en/of MDA, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 1,3 microgram THC per liter bloed en/of 430 microgram amfetamine per liter bloed en/of 440 microgram MDMA per liter bloed en/of 18 microgram MDA per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
2.hij op of omstreeks 9 december 2018 in de gemeente [gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 90 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 37 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.hij op of omstreeks 9 december 2018 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, [straat] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Feit 1
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Uit het proces-verbaal rijden onder invloed blijkt dat bij verdachte op 9 december 2018 om 05.45 uur bloed is afgenomen op grond van een verdenking van rijden onder invloed van andere stoffen. Verbalisant [verbalisant] heeft opgemerkt dat hij zich ervan heeft vergewist dat de bloedmonsters, overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer naar het NFI in Den Haag zijn gestuurd.
In het dossier bevindt zich een rapport van 9 januari 2019 afkomstig van het Labor Mönchengladbach. Uit dit rapport blijkt dat dit laboratorium de monsters met bloed van verdachte op 19 december 2018, zijnde 9 dagen na bloedafname, heeft ontvangen per koerier op een aanvraag van 9 december 2018 van [verbalisant] .
Naar vaste jurisprudentie is van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8 lid 5 WVW 1994 slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Deze waarborgen worden ook wel aangeduid als de strikte waarborgen.
De rechtspraak van de Hoge Raad houdt verder in dat tot deze waarborgen onder meer behoort het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit, dat inhoudt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden. (Vgl. HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684.)
De Hoge Raad heeft daarnaast vastgesteld dat waar het gaat om het door de politie direct na de afname bewaren van het bloed en de verzending van het bloed, de werkwijze met ingang van 1 januari 2019 is veranderd. Sinds die datum wordt het afgenomen bloed tot aan het moment van transport naar het laboratorium opgeslagen in een vriezer bij -20 °C. Ook het transport vanaf de politie naar het laboratorium vindt met ingang van 1 maart 2019 plaats in een vriezer bij -20 °C.
De Hoge Raad heeft vervolgens bepaald dat de wijze waarop het bloedmonster direct na de afname van bloed en tijdens het transport naar het laboratorium wordt bewaard en de consequenties van die bewaarwijze voor de frequentie waarmee verzending mogelijk is, relevante omstandigheden zijn bij de beantwoording van de vraag of de verzending van het buisje of de buisjes bloed ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden. Het voorschrift dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt of worden gezonden, strekt er immers toe dat het risico op (gedeeltelijke) afbraak van alcohol, drugs of medicijnen na de bloedafname wordt geminimaliseerd. Als de rechter – aan de hand van de inhoud van het strafdossier of het verhandelde ter terechtzitting – vaststelt dat dit risico zo goed als afwezig is gelet op de wijze van bewaren op het politiebureau en van vervoer naar het laboratorium, staat de enkele omstandigheid dat het bloedmonster niet direct na de bloedafname is vervoerd naar het laboratorium, niet in de weg aan het oordeel dat de verzending ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden (Vgl. HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567).
Het bloed van verdachte is in casu op 9 december 2018 afgenomen, op welke datum de hiervoor genoemde nieuwe werkwijze nog niet de standaard was. Uit het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 31 januari 2019 volgt bovendien niet op welke omstandigheden het bij verdachte afgenomen bloed is bewaard, wanneer dit is verzonden en op welke wijze en onder welke omstandigheden dit vervolgens is getransporteerd naar het laboratorium. Uit dit proces-verbaal kan wel worden opgemaakt dat er negen dagen zijn vertrekken tussen het moment dat het bloed bij verdachte is afgenomen en de datum waarop het bloed door het laboratorium is ontvangen. Nu het hof ook niet aan de hand van de inhoud van het strafdossier of het verhandelde ter terechtzitting kan vaststellen dat, gelet op de wijze van bewaren op het politiebureau en van vervoer naar het laboratorium, het risico op (gedeeltelijke) afbraak van drugs na de bloedafname is geminimaliseerd gedurende deze periode van 9 dagen, kan het hof niet vaststellen dat verzending van het bloedmonster “zo spoedig mogelijk” heeft plaatsgevonden.
Nu, zoals gezegd, het voorschrift onderdeel uitmaakt van het stelsel van strikte waarborgen, dient het resultaat van het verrichte bloedonderzoek van het bewijs te worden uitgesloten. Zonder ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid WVW 1994 kan niet worden bewezen dat verdachte onder invloed van de in de tenlastelegging opgesomde soorten drugs boven de toegestane grenswaarde een personenauto heeft bestuurd. Verdachte dient mitsdien te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Feit 2 en 3
Het hof acht op basis van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.hij op 9 december 2018 in de gemeente [gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 90 gram van een materiaal bevattende amfetamine en ongeveer 37 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.hij op 9 december 2018 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op het , [straat] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van amfetamine en MDMA. Het bezit en het gebruik van deze middelen leiden tot maatschappelijk onwenselijke effecten en zijn bovendien schadelijk voor de volksgezondheid. Daarnaast heeft verdachte gereden in een personenauto zonder dat hij in het bezit is van een geldig rijbewijs. Door aldus te handelen heeft verdachte, naar ook is gebleken, de verkeersveiligheid in gevaar gebracht.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de inhoud van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 november 2022, waaruit blijkt dat de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is wel van toepassing.
Het hof heeft ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze blijken uit het dossier. Daarnaast houdt het hof rekening met het tijdsverloop dat is gemoeid met de berechting van de zaak. De verdachte heeft op 11 september 2019 hoger beroep ingesteld. Het arrest van het gerechtshof in deze zaak wordt op 22 december 2022 uitgesproken. Daarmee is de redelijke termijn van berechting met ruim 15 maanden overschreden.
Ter zake van feit 2 is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, slechts gevangenisstraf als strafsoort in aanmerking komt. Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten dienaangaande en is mede aan de hand daarvan van oordeel dat uit oogpunt van normhandhaving en vergelding voor de inbreuk op de rechtsorde op zich een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden is. . Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, zal het hof de oplegging van een gevangenisstraf beperken tot de duur van 50 dagen.
Ten aanzien van de overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 3) is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en vooral de omstandigheden waaronder dit is begaan, ook een vrijheidsbenemende sanctie in aanmerking komt. Het hof acht oplegging van hechtenis voor de duur van veertien dagen passend en geboden, maar zal de duur, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, beperken tot een hechtenis voor de duur van tien dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op:
  • de artikelen 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en
  • de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-108062-19 onder 2 bewezenverklaarde:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
50 (vijftig) dagen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
10 (tien) dagen.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. E.M.J. Brink en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 22 december 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.