In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 12 september 2022. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1963, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank die de vordering tot verpleging van overheidswege afwees en de terbeschikkingstelling met een jaar verlengde. De rechtbank had ook de beslissing over het wijzigen van de voorwaarden aangehouden. Het hof heeft de terbeschikkinggestelde niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, omdat het beroep te vroeg was ingesteld. Het hof oordeelde dat er een onlosmakelijk verband bestaat tussen de verlenging van de terbeschikkingstelling en de voorwaarden waaronder dit plaatsvindt. De wet biedt de mogelijkheid om tegen de beslissing tot verlenging beroep in te stellen, maar niet tegen de beslissing tot wijziging van de voorwaarden. Het hof benadrukte dat de rechter gelijktijdig moet beslissen over de verlenging en de wijziging van de voorwaarden, en dat een beroep pas mogelijk is nadat beide beslissingen zijn genomen. De terbeschikkinggestelde had enkel beroep ingesteld tegen de verlenging, waardoor het hof tot de conclusie kwam dat hij niet-ontvankelijk was in zijn beroep.