Uitspraak
Bouwprofs,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.Waar het in deze zaak om gaat en wat het hof beslist
3.De vaststaande feiten
‘het zelfstandig verrichten van renovatiewerkzaamheden’ in de periode van
het zelfstandig verrichten van loodgieterswerkzaamheden’ door [geïntimeerde] bij Heijmans voor de periode van 3 februari 2020 tot 12 mei 2020. De bepalingen van de overeenkomst luiden nagenoeg gelijk aan die uit de eerdere tussen partijen gesloten overeenkomsten. De overeenkomst wijkt (alleen) af wat betreft de naam van de klant, de periode waarin wordt gewerkt en (ten opzichte van eerdere overeenkomsten soms) voor wat betreft de te verrichten diensten. Onder meer is overeengekomen:
A (ZZP’). Op door Bouwprofs aan [geïntimeerde] verstrekte declaratieformulieren is een kolom ‘
Uitzendkracht/gedetacheerde’vermeld, waarin [geïntimeerde] telkens zijn persoonlijke gegevens invulde.
4.Het geschil bij en de beslissing van de rechtbank
5.Het geschil in hoger beroep
De tweede griefwaarmee ze opkwam tegen haar veroordeling (in reconventie) € 630,- aan [geïntimeerde] te betalen, heeft zij ingetrokken. Verder heeft zij de vordering tot betaling van de contractuele boetes beperkt tot € 10.000,-
de eerste grief.Met deze grief is Bouwprofs opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep op nietigheid van het concurrentiebeding slaagt omdat het belemmeringsverbod van artikel 9a Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (hierna: Waadi) van toepassing is. Daarmee komt Bouwprofs ook op tegen de afwijzing van haar vordering en de toewijzing van de door [geïntimeerde] gevorderde verklaring voor recht dat het concurrentiebeding nietig is.
6.Beoordeling van de grief en de vordering
niet zelf voor het zeggen’ had voor wat betreft de indeling van zijn pauzes, maar geeft als reden dat door corona er maar vier of vijf man tegelijk in de keet mochten. De door Heijmans eventueel ingestelde beperkte toegang tot de keet, vanwege de indertijd geldende algemene coronamaatregelen, is evenwel niet onderscheidend voor de vraag of sprake was van een gezagsverhouding omdat die beperkte toegang voor een ieder zal hebben gegolden, ongeacht zijn of haar functie.
‘dat een persoon gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens leiding prestaties levert en in ruil daarvoor een vergoeding ontvangt, waarbij de juridische kwalificatie naar nationaal recht en de vorm van deze verhouding, evenals als de aard van de rechtsbetrekking tussen deze twee personen in dit opzicht niet doorslaggevend zijn.’ [5]