ECLI:NL:GHARL:2022:10945

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
22/00356
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zelfstandigenaftrek en urencriterium in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de zelfstandigenaftrek in de inkomstenbelasting voor het jaar 2016. Belanghebbende, die zowel in loondienst als als ondernemer werkzaam was, had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, waarbij de zelfstandigenaftrek niet was geaccepteerd door de Inspecteur, omdat niet voldaan zou zijn aan het urencriterium. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 29 november 2022 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht en bewijsstukken overgelegd, waaronder een urenoverzicht en een afsprakenoverzicht. De Inspecteur betwistte de juistheid van deze overzichten en stelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij meer dan 1225 uren aan zijn onderneming had besteed. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet in zijn bewijslast is geslaagd. Het urenoverzicht werd als onvoldoende verifieerbaar beschouwd, en de tijdsbesteding leek niet aannemelijk. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij recht had op de zelfstandigenaftrek, en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak bevestigt dat de zelfstandigenaftrek alleen kan worden toegepast als aan het urencriterium wordt voldaan, en dat de ondernemer moet kunnen aantonen dat hij voldoende tijd aan zijn onderneming heeft besteed. Het Hof heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/00356
uitspraakdatum: 20 december 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 16 december 2021, nummer AWB 21/3939, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Doetinchem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.726 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 547. Bij beschikking is belastingrente berekend van € 610.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag verminderd naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 56.244 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 547. De beschikking belastingrente is dienovereenkomstig verminderd naar een bedrag van € 524.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede [naam1] , [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende woont in [woonplaats] en was in 2016 in loondienst werkzaam bij [naam4] . Als lector hield belanghebbende zich onder meer bezig met het, in samenwerking met andere hogescholen en universiteiten, opzetten en (laten) uitvoeren van onderzoek. Daarnaast was belanghebbende betrokken bij onderwijsontwikkeling en het onderhouden van relaties in het werkveld. De contractuele arbeidsduur bedroeg 0,6 fte. Belanghebbende heeft in 2016 van [naam4] een reiskostenvergoeding ontvangen van € 8.905.
2.2.
Daarnaast drijft belanghebbende onder de naam [naam5] een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Als onderdeel van zijn ondernemingsactiviteiten was belanghebbende lid van de raad van toezicht van [naam6] (ouderenzorg), lid van de raad van toezicht [naam7] en lid van de raad van toezicht van [naam8] . Daarnaast heeft belanghebbende onder meer werkzaamheden verricht als externe beoordelaar van studenten van de [naam9] en heeft hij advieswerkzaamheden voor [naam10] en [naam11] uitgevoerd. De inkomsten die voortvloeien uit deze werkzaamheden kwalificeren als winst uit onderneming.
2.3.
Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV ingediend voor het jaar 2016. Bij het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur de zelfstandigenaftrek niet geaccepteerd, omdat volgens de Inspecteur niet is voldaan aan het urencriterium.
2.4.
Bij het hoger beroepschrift heeft belanghebbende een urenoverzicht per maand (hierna: het urenoverzicht) overgelegd. Dit urenoverzicht van belanghebbende telt op tot 1.416,75 uur en kan als volgt worden samengevat:
Vergaderingen en afspraken
Voor-bereiding
Reis-tijd
Planning
Administratie
E-mail
Kennis-vergaring
Januari
25
21
26
9
2
6
16
Februari
22
22
14,5
8
3
6
16
Maart
26
22
13,5
8
3
6
16
April
35
27
21
9
2
6
16
Mei
31
28
22,25
8
3
6
16
Juni
47
28
31,75
9
2
6
16
Juli
44
42
31,75
8
3
6
16
Augustus
28
25
16
8
3
6
16
September
43
39
23,25
9
2
6
16
Oktober
43
32
26,5
8
3
6
16
November
35
36
22,25
9
3
6
16
December
26
24
19,75
8
3
6
16
405
346
268,75
101
32
72
192
2.5.
Bij het hoger beroepschrift heeft belanghebbende een overzicht van gemaakte afspraken (hierna: het afsprakenoverzicht) overgelegd. Ten aanzien van deze afspraken heeft belanghebbende in het urenoverzicht vergadertijd, voorbereidingstijd en reistijd opgenomen. Het afsprakenoverzicht bevat de volgende afspraken:
“Datum
Persoon/functie afspraak
Bedrijf
7-1-2016
Directie, meerdere personen
[naam12]
15-1-2016
[naam13] , directievoorzitter
[naam14]
29-2-2016
Directie, meerdere personen
[naam15]
2-4-2016
[naam16] , adviseur
[naam17]
25-4-2016
[naam18] , voorzitter RvB
[naam19]
15-5-2016
[naam20]
[naam21]
26-5-2016
[naam22] , lector
[naam23]
6-6-2016
[naam16] , adviseur
[naam17]
14-6-2016
[naam24] , directeur faculteit
[naam25]
22-6-2016
[naam26] , directeur
[naam27]
1-7-2016
[naam28] , directeur
[naam29]
21-8-2016
[naam18] , voorziter RvB
[naam19]
29-9-2016
[naam30] , branche manager
[naam31]
7-10-2016
Directie, meerdere personen
[naam32]
12-10-2016
[naam16] , adviseur
[naam17]
21-10-2016
[naam33] , partner
[naam34]
16-11-2016
[naam35] , managing partner
[naam36]
9-12-2016
[naam37] , regiomanager
[naam38]
2.6.
In het urenoverzicht zijn 16 vergaderuren en 16 reisuren vermeld in verband met het bijwonen van een congres in [plaats1] op 15 en 16 juni 2016. De deelnemerslijst van het congres vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“International Conference on New Business Models
Venue: [naam39] , [plaats1]
Date: June 16 and 17, 2016
MEMBERS SCIENTIFIC COMMITTEE
(…)
[belanghebbende] ( [naam4] )”

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek. Hierbij is primair in geschil of van de tijd die is besteed aan alle werkzaamheden meer dan de helft is besteed aan de onderneming (grotendeelscriterium) en subsidiair of ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor de onderneming zijn besteed (urennorm).
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 3.76, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet. Volgens het urencriterium van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet IB 2001 moet een ondernemer (i) gedurende het kalenderjaar minimaal 1225 uren besteden aan werkzaamheden voor de onderneming waaruit hij als ondernemer winst geniet, en (ii) van de tijd die in totaal is besteed aan alle werkzaamheden (onderneming, loondienst en overige werkzaamheden) meer dan de helft besteden aan die onderneming. Als tijd die in beslag wordt genomen door het drijven van een onderneming geldt alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. [1] Hierbij dient als leidraad te worden genomen dat de wijze waarop een onderneming wordt gedreven, in beginsel wordt bepaald door de ondernemer, dat het te zijner beoordeling staat of bepaalde werkzaamheden voor de onderneming nut hebben, en dat het niet gaat om werkzaamheden die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien. Als werkzaamheden die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien, gelden in dit verband ook werkzaamheden met het oog op de vervulling van een dienstbetrekking of het verrichten van werkzaamheden buiten dienstbetrekking. [2]
4.2.
Om proceseconomische redenen zal het Hof eerst de vraag behandelen of belanghebbende minimaal 1225 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor de onderneming (subsidiaire geschilpunt).
4.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij in 2016 meer dan 1225 uren heeft besteed aan zijn onderneming. In zijn nadere stuk van 15 november 2022 heeft belanghebbende zich, in afwijking van het urenoverzicht zoals opgenomen onder 2.4, op het standpunt gesteld dat hij 1397 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Ter onderbouwing heeft belanghebbende het urenoverzicht, het afsprakenoverzicht, een afschrift van een digitale agenda, een beschrijving van zijn functies en werkzaamheden en een aantal facturen overgelegd.
4.4.
De Inspecteur stelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij 1225 uren aan werkzaamheden voor de onderneming heeft besteed. De Inspecteur wijst erop dat belanghebbende tijdens de aanslagregeling in bezwaar en in hoger beroep verschillende urenoverzichten heeft verstrekt. Het urenoverzicht acht de Inspecteur te globaal en niet voldoende onderbouwd. Volgens de Inspecteur bevat het urenoverzicht hiaten en komt het niet overeen met de meegeleverde bewijsstukken. De Inspecteur wijst erop dat de voorbereidingstijd voor iedere vergadering even lang is en de uren voor planning, administratie, e-mail en kennisvergaring nagenoeg iedere maand gelijk zijn. De Inspecteur stelt ook vraagtekens bij het overgelegde afsprakenoverzicht en acht het niet aannemelijk dat alle afspraken zien op de onderneming van belanghebbende. Verder acht de Inspecteur de door belanghebbende berekende reistijd niet reëel, omdat de gehanteerde marges voor verkeersdrukte te hoog zijn.
4.5.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur rust op belanghebbende de bewijslast aannemelijk te maken dat hij heeft voldaan aan de urennorm.
4.6.
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet geslaagd in zijn bewijslast. Hierbij is allereerst van belang dat het urenoverzicht onvoldoende verifieerbaar is bij gebrek aan objectief controleerbare onderliggende gegevens. Voorts overweegt het Hof dat het urenoverzicht achteraf is geschat en globaal van opzet is. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de 101 planningsuren in het urenoverzicht zijn gemaakt voor de 18 afspraken in het afsprakenoverzicht. Het komt het Hof ongeloofwaardig voor dat belanghebbende gemiddeld 5,5 uur per afspraak nodig heeft gehad om een afspraak te plannen. Deze tijdsbesteding heeft belanghebbende ook niet verder onderbouwd, waardoor niet aannemelijk is dat deze uren zijn verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Daar komt bij dat blijkens het urenoverzicht de voorbereidingstijd en vergadertijd voor iedere vergadering nagenoeg gelijk is. Het Hof acht dit niet aannemelijk en dit komt ook niet overeen met de in het dossier aanwezige vergadernotulen en de daarop genoteerde tijd voor de vergaderingen. De tijd voor kennisvergaring heeft belanghebbende niet nader gespecificeerd en belanghebbende heeft geen inzicht gegeven in de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden in het kader van kennisvergaring. Ook ten aanzien van deze uren is niet op te maken dat deze zijn verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming.
4.7.
Belanghebbende heeft voorts in zijn urenoverzicht uren vermeld ter zake van afspraken die zijn opgenomen in het afsprakenoverzicht. Gelet op de overlap tussen de dienstbetrekking van belanghebbende en de ondernemingsactiviteiten is met alleen dit afsprakenoverzicht niet aannemelijk gemaakt dat die afspraken verband houden met werkzaamheden van belanghebbende voor de onderneming. Zo kan het Hof bijvoorbeeld niet vaststellen of de afspraak met een lector van een andere hogeschool in het kader van de onderneming van belanghebbende is of ziet op de vervulling van de dienstbetrekking. Hiervoor is meer informatie noodzakelijk over de aard van de afspraken. Het door de Inspecteur gevraagde declaratieoverzicht dat ten grondslag ligt aan de van [naam4] ontvangen reiskostenvergoeding had hierover wellicht meer duidelijkheid kunnen verschaffen, omdat het wel of niet declareren van de reiskosten bij [naam4] een aanwijzing kan zijn of de afspraak moet worden toegerekend aan de dienstbetrekking of aan de onderneming. Dit declaratieoverzicht is echter niet verstrekt. Ook e-mails of andere stukken die wellicht inzicht kunnen verschaffen in de aard van de verschillende afspraken zijn niet overgelegd.
4.8.
Daar komt ten slotte nog bij dat in het urenoverzicht uren zijn opgenomen voor de deelname van belanghebbende aan een congres in [plaats1] (zie 2.6). Ten aanzien van deze uren heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat die uren zijn verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Hierbij is van belang dat uit de deelnemerslijst voor dit congres blijkt dat belanghebbende daarop staat vermeld met zijn functie in loondienst en niet met de naam van zijn onderneming. Dat hij abusievelijk zou zijn vermeld als congresdeelnemer namens [naam4] heeft belanghebbende niet onderbouwd.
4.9.
Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij 1225 uren aan de onderneming heeft besteed. De Inspecteur heeft derhalve reeds op deze grond terecht de zelfstandigenaftrek gecorrigeerd. Het primaire geschilpunt behoeft geen behandeling meer.
Belastingrente
4.10.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Breedveld, voorzitter, mr. M. Harthoorn en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2022.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (E. Breedveld)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 21 december 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 14 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5827.
2.HR 30 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1832.