ECLI:NL:GHARL:2022:10934

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
21/00939
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ en de toepassing van de Natuurschoonwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de toepassing van de Natuurschoonwet 1928 (NSW). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 837.000, welke waarde later werd verlaagd naar € 733.000 na bezwaar van belanghebbende. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, waarbij hij een waarde van nihil bepleitte. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog heeft vastgesteld en dat de onroerende zaak niet voldoet aan de voorwaarden van de NSW. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00939
uitspraakdatum: 20 december 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel 30 juni 2021, nummer Awb 19/2142, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaar van het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT)(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 3 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2018, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 837.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2019 en een aanslag watersysteemheffing gebouwd (hierna: WSH) 2019 opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 733.000 en de opgelegde aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2022. Ter zitting zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede namens de heffingsambtenaar [naam1] (via digitaal beeldbellen), bijgestaan door [de taxateur] (hierna: de taxateur). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres1] 3 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak bestaat uit twee woningen. De hoofdwoning heeft een bouwjaar 2009 en heeft een inhoud van 1110 m3. De tweede woning betreft de voormalige boerderij en heeft een inhoud van 652 m3. Het object beschikt verder over een onderpandige garage van 441 m3, een dierenverblijf en een berging/schuur. De onroerende zaak heeft een grondoppervlakte van 148.319 m2.
2.2.
In de beschikking van 6 juli 2016 (hierna: de NSW-beschikking) hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Financiën de onroerende zaak per 27 oktober 2014 aangemerkt als een landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928. In de NSW-beschikking is vermeld dat de oppervlakte van het landgoed niet voor ten minste 30 percent bezet is met houtopstanden of voor ten minste 20 percent bezet is met houtopstanden en voor ten minste 50 percent uit natuurterrein.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum te hoog heeft vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit een waarde van nihil. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Juridisch kader
4.1.
Ingevolge artikel 220c van de Gemeentewet is de heffingsmaatstaf voor de OZB de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar, bedoeld van de Gemeentewet.
4.2.
Ingevolge artikel 220d, eerste lid, aanhef en onder d, van de Gemeentewet wordt in afwijking in zoverre van artikel 220c bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de OZB buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen.
4.3.
In artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928 (hierna: het Rangschikkingsbesluit) is bepaald dat de voorwaarden, bedoeld in artikel 220d, eerste lid, onder d, van de Gemeentewet zijn: 1) ten minste 30% van de oppervlakte van het landgoed is bezet met houtopstanden; of 2) de oppervlakte van het landgoed is voor ten minste 20% met houtopstanden bezet waarbij de oppervlakte voorts voor ten minste 50% bestaat uit natuurterreinen.
4.4.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger het object in de staat waarin dat zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
4.5.
Ingevolge artikel 17, vijfde lid, van de Wet WOZ wordt in afwijking in zoverre van het tweede lid de waarde van een gebouwd eigendom dat tot woning dient en deel uitmaakt van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (http://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0001939&g=2017-09-11&z=2017-09-11) aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 220d, eerste lid, onderdeel d, van de Gemeentewet bedoelde voorwaarden bepaald op de met inachtneming van een vooronderstelde verplichting om het gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen anders dan volgens de regels van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Deze waarde in artikel 17, vijfde lid, van de Wet WOZ wordt hierna ook aangeduid als bestemmingswaarde en is de waarde die rekening houdt met de instandhoudingsverplichting die rust op een NSW-landgoed.
4.6.
Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wet WOZ in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Uitvoeringsregeling) wordt bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking gelaten de waarde van één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen. Opgemerkt hierbij zij dat de ondergrond van de gebouwde eigendommen tot de gebouwde eigendommen wordt gerekend en bij de waardering dus wel in aanmerking worden genomen. [1]
Vertrouwensbeginsel en bestemmingswaarde
4.7.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat belanghebbende aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de heffingsambtenaar in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. [2] De bewijslast daartoe ligt bij belanghebbende.
4.8.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte ‘de spelregels’ heeft veranderd en is het er niet mee eens dat de heffingsambtenaar in tegenstelling tot eerdere jaren ‘de bestemmingswaarde loslaat’.
4.9.
De heffingsambtenaar brengt daar tegen in dat in de beroepsfase pas duidelijk werd dat de NSW-beschikking niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 8 Rangschikkingsbesluit. Hij stelt dat de onroerende zaak gewaardeerd dient te worden op de waarde in het economisch verkeer als bedoeld in artikel 17, lid 2 van de Wet WOZ. Doordat belanghebbende door het instellen van beroep niet in een slechtere positie mag komen te verkeren dan zonder het instellen van beroep het geval zou zijn geweest (reformatio in peius) staat de heffingsambtenaar geen hogere waarde voor dan hij in zijn uitspraak op bezwaar heeft verdedigd.
4.10.
In de uitspraak op bezwaar d.d. 7 november 2019 heeft de heffingsambtenaar geschreven:
“Volgens u valt de woning onder de Natuurschoonwet (NSW). Er is pas sprake van een NSW-landgoed als het landgoed door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is gerangschikt door een gemeenschappelijke beschikking. Uw woning valt inderdaad onder de NSW. Dit houdt in dat alleen de ondergrond van de opstal en de gebouwde eigendommen die dienstbaar zijn aan de woning in de waardering zijn betrokken. De woning is nu gewaardeerd op de bestemmingswaarde. Bij het bepalen van de WOZ-waarde was hier niet genoeg rekening mee gehouden. De waarde wordt daarom aangepast.”
4.11.
Het Hof stelt vast dat de heffingsambtenaar in zijn uitspraak op bezwaar zich uitdrukkelijk en gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat alleen de ondergrond van de opstal en de gebouwde eigendom die dienstbaar zijn aan de woning in de waardering worden betrokken en dat de waardering plaats vindt op de bestemmingswaarde. Belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat deze uitlating aan de zijde van de heffingsambtenaar bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de onroerende zaak voor belastingjaar 2018 mag worden gewaardeerd alsof de onroerende zaak voldoet aan de voorwaarden van artikel 8 Rangschikkingsbesluit.
Objectief waardebegrip
4.12.
Belanghebbende voert aan dat de onroerende zaak door tegenwerking van de overheid ‘besmet’ is. Hiertoe verwijst hij naar zijn boek ‘ [boek1] ’ en de QuickScan ‘bureaucratisch gepiepeld’, waaruit naar voren komt dat belanghebbende bij de totstandkoming van zijn project [het project] veel weerstand vanuit de overheid heeft ervaren. Volgens belanghebbende is de onroerende zaak niet courant en heeft de onroerende zaak geen waarde meer.
4.13.
De heffingsambtenaar stelt daarentegen dat de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden geen invloed hebben op de waarde, omdat artikel 17 van de Wet WOZ en de daarin vervatte ficties voorschrijven dat de volle en onbezwaarde eigendom zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin deze zich bevindt onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.14.
Het Hof oordeelt dat de door belanghebbende aangedragen ‘bureaucratische besmetting’ van de onroerende zaak een subjectieve omstandigheid is die alleen belanghebbende aangaat. Bij de waardering voor de Wet WOZ wordt geabstraheerd van dergelijke persoonlijke omstandigheden. Een objectieve koper heeft bij de onroerende zaak niet de negatieve ervaringen van belanghebbende en zal daar dan ook niet de consequenties aan verbinden die belanghebbende voorstaat. Van enige incourantheid van de onroerende zaak is het Hof niet gebleken. Het Hof zal op deze grond dan ook geen rekening houden met enige waardedruk vanwege ‘besmetting’.
Vergelijkingsobjecten
4.15.
Belanghebbende bepleit een lagere waarde dan door de heffingsambtenaar is vastgesteld, zodat op de heffingsambtenaar de last rust aannemelijk te maken dat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum door hem niet te hoog is vastgesteld. De vraag of de heffingsambtenaar in deze bewijslast is geslaagd moet worden bezien in het licht van hetgeen belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd.
4.16.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde verwijst de heffingsambtenaar naar een taxatierapport (hierna: het taxatierapport) van 12 maart 2021, opgemaakt door [de taxateur] (hierna: de taxateur) waarin de waarde in het economisch verkeer van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2018 is getaxeerd op € 1.125.000. De taxatiematrix met betrekking tot het jaar 2018 behelst onder meer het volgende:
Onderdelen
Inh (m3)
Opp.(m2)
Gecor. Taxatie PPE (€)
K
O
U
D
V
L
Waarde (€)
Getaxeerde waarde
Woning
1.11
418
3
3
3
3
3
463.98
1.125.000
Onderpandige garage
441
3
3
3
3
3
110.603
Grond eengezinswoning
4.295
3
362.885
2e woning
652
2
2
2
3
2
146.7
Berging/schuur
30
2
2
2
2
3
6
Dierenverblijf
60
3
3
3
3
3
11.565
Extra grond (overgrond)
7.965
3
23.895
1.125.628
4.17.
De taxateur heeft op basis van de vergelijkingsmethode drie vrijstaande woonboerderijen als vergelijkingsobject gebruikt. De KOUDVL-factoren van de vergelijkingsobjecten zijn vastgesteld op ‘3’ met uitzondering van de ligging van de grond bij de woning aan de [adres2] 26 welke is vastgesteld op ‘2’. In de navolgende matrix zijn de vergelijkingsobjecten weergegeven:
Adres
Bjr.
Transactie
Waarde (€)
Inh (m3)
Opp. (m2)
Transacties PPE (€)
[adres2] 26, [woonplaats]
1900
€ 1.120.000
01-12-2017
(geïndexeerd
€ 1.146.000)
Woning
Dierenverblijf
Dierenverblijf luxe
Berging/schuur
2e woning/gastverblijf
Grond eengezinswoning
Buitenbak
Grasland
605.472
3.6
25.605
20.412
144.965
264.24
48.7
33.06
1.484
16
172
86
79
3.1
1.2
11.02
408
[adres3] 2,
[woonplaats]
1900
1900
1960
1979
1979
€ 960.000
03-04-2018 (geïndexeerd € 948.000)
Woning
Berging/schuur
Berging/schuur
Berging/schuur
Berging/schuur
Grond eengezinswoning
Dakkapellen
Grasland
412.692
15.42
38.5
73.014
14.46
362.99
10
21.3
1156
60
200
468
55
4.33
7.1
357
[adres4] 5, [plaats1]
1951
2000
€ 830.000
04-09-2017 (geïndexeerd € 869.000)
Woning
Berging/schuur
Dierenverblijf
Hobbykas
Grond eengezinswoning
Overkapping
Berging/schuur
Grasland
Berging/schuur
Overkapping
340.55
11.1
27.56
750
391.02
4.756
19.26
69.63
2.4
2.2
695
40
189
10
5.34
54
80
23.21
8
22
490
4.18.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar onjuiste vergelijkingsobjecten heeft gehanteerd. Belanghebbende stelt dat de waarde dient te worden bepaald aan de hand van een vergelijking met onroerende zaken die zijn aangemerkt als een landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928.
4.19.
De heffingsambtenaar stelt een vergelijkingsobject niet identiek hoeft te zijn, maar voldoende vergelijkbaar. Volgens de heffingsambtenaar sluiten de vergelijkingsobjecten voldoende aan bij de waardebepalende elementen van de onroerende zaak en is er voldoende rekening gehouden met de onderlinge verschillen.
4.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat de onroerende zaak onder meer gelet op de vormgeving, de ligging en omvang een uniek object betreft. Naar het oordeel van het Hof kunnen in dat geval, nu in de gemeente Nijkerk en omgeving geen goed gelijkende objecten aanwezig zijn, ook minder vergelijkbare objecten dienen ter onderbouwing van de waarde van de onroerende zaak. De vergelijkingsobjecten liggen in de omgeving van de onroerende zaak hebben eveneens een grote inhoud, veel bijgebouwen en zijn gelegen op grote percelen. De vergelijkingsobjecten kunnen naar het oordeel van het Hof dienen ter onderbouwing van de waarde. De omstandigheid dat de vergelijkingsobjecten niet gerangschikt zijn als NSW-landgoed maakt niet dat deze objecten in het geheel niet bruikbaar zijn als vergelijkingsobject. Er dient bij de vergelijking van dergelijke objecten met de onroerende zaak echter wel voldoende rekening te worden gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten enerzijds en de onroerende zaak anderzijds. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de waardematrix en de daarin gehanteerde correctiefactoren en prijzen per kubieke meter voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de onroerende zaak. Ook heeft de heffingsambtenaar rekening gehouden met de aanwezigheid en de grootte/inhoud van de bijgebouwen en daaraan steeds afzonderlijk een waarde toegekend. De aldus door de heffingsambtenaar berekende kubieke meterprijs van 418 euro voor de tot de onroerende zaak behorende woning komt het Hof niet te hoog voor.
Lagere bestemmingswaarde door hogere instandhoudingslast
4.21.
Belanghebbende stelt dat vanwege specifieke omstandigheden bij de vaststelling van de instandhoudingsverplichting rekening moet worden gehouden met een waardedruk van 100%, waardoor de bestemmingswaarde nihil bedraagt.
4.22.
De heffingsambtenaar stelt daartegenover dat het NSW-landgoed niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 220d, eerste lid, onder d, van de Gemeentewet en artikel 8 (https://new.navigator.nl/document/id73d4a87345907f0484478f4155f13472) van het Rangschikkingsbesluit, waardoor geen rekening hoeft te worden gehouden met een waardedruk vanwege de instandhoudingsverplichting.
4.23.
Het Hof stelt vast dat uit de NSW-beschikking volgt dat het landgoed, waar de onroerende zaak deel van uitmaakt, niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 220d, eerste lid, onder d, van de Gemeentewet en artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit. De oppervlakte van het landgoed is onvoldoende bezet met houtopstanden. Bij het doen van uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar rekening gehouden met een waardedruk vanwege de instandhoudingsverplichting. Belanghebbende heeft niet onderbouwd welke specifieke omstandigheden een hogere instandhoudingslast rechtvaardigen en heeft in algemene zin verwezen naar Wikipedia. In dit licht bezien ziet het Hof geen aanleiding om de door de heffingsambtenaar toegepaste waardedruk op een hoger percentage vast te stellen.
Waarderingsuitzonderingen in de Wet WOZ
4.24.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar bij zijn taxatie ten onrechte een perceel grond van 7.965 m2 bij de bepaling van de WOZ-waarde in aanmerking heeft genomen.
4.25.
De heffingsambtenaar stelt dat het perceel grond in gebruik is als toegangsweg en als tuin met vijver en zitplaatsen, zodat hij het perceel terecht als extra grond bij de woning in de waardering in aanmerking heeft genomen. Het perceel grond komt volgens de heffingsambtenaar niet in aanmerking voor de cultuurgrondvrijstelling in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling.
4.26.
Het Hof is van oordeel dat de stelling van belanghebbende over de cultuurgrondvrijstelling geen behandeling behoeft. Onder verwijzing naar 4.11. valt het perceel grond op grond van het vertrouwensbeginsel onder de waarderingsuitzondering in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling (de NSW-vrijstelling) en wordt het perceel grond in onderhavig jaar niet in de WOZ-waardering betrokken.
Waarde
4.27.
Gelet op hetgeen is overwogen in 4.11 tot en met 4.26 acht het Hof aannemelijk dat de heffingsambtenaar de door hem verdedigde WOZ-waarde van € 733.000 niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar is in zijn bewijslast geslaagd.
Terugwerkende kracht
4.28.
Belanghebbende stelt dat de NSW-rangschikking met terugwerkende kracht tot 27 oktober 2014 is toegekend en dat de aanslagen over voorgaande jaren moeten worden verminderd.
4.29.
De heffingsambtenaar brengt hier tegen in dat het Hof vanwege het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet kan oordelen over onherroepelijk vaststaande aanslagen en/of beschikkingen.
4.30.
Het Hof oordeelt dat de aanslagen gemeentelijke heffingen uit eerdere jaren in onderhavige geschil niet ter toetsing aan de rechter voorliggen, zodat het Hof zich over de rechtmatigheid daarvan niet in deze zaak kan uitspreken.
Uitspraak op de aanslag WSH
4.31.
Aan belanghebbende is één aanslagbiljet uitgereikt met daarop onder meer de beschikking als bedoeld in artikel 22 Wet WOZ en de aanslag in de WSH. De heffingsambtenaar heeft in één geschrift uitspraken gedaan op de bezwaren tegen deze besluiten. Bij de Rechtbank is het beroep tegen de aanslag WSH tegelijk ingesteld en behandeld met het beroep tegen de WOZ-beschikking. Het Hof acht belanghebbende niet benadeeld doordat de heffingsambtenaar, in afwijking van artikel 131 Waterschapswet, niet heeft gewacht met het doen van uitspraak op bezwaar tegen de aanslag WSH. [3] De uitspraak op bezwaar tegen de aanslag WSH kan dientengevolge in stand blijven.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Breedveld, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 20 december 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. De voorzitter,
(E. Breedveld)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 21 december 2022.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten

Voetnoten

1.HR 5 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1949.
2.HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069.
3.HR18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:381.