ECLI:NL:GHARL:2022:10924

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
200.305.631
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de hoogte van het griffierecht door curator in faillissement

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van de curator van een besloten vennootschap tegen de hoogte van het geheven griffierecht. De curator, mr. A.T. Brouwer, kwam in verzet tegen het door de griffier vastgestelde griffierecht van € 2.106,-, dat was gebaseerd op het tarief voor niet-natuurlijke personen. De curator stelde dat hij als natuurlijk persoon diende te worden aangemerkt en dat het griffierecht daarom op € 772,- moest worden vastgesteld, het tarief voor natuurlijke personen. De griffier voerde verweer en stelde dat de curator als niet-natuurlijke persoon moest worden aangemerkt, verwijzend naar eerdere uitspraken van het hof.

Het hof overwoog dat de curator, hoewel hij optreedt in het faillissement van een rechtspersoon, zelf een natuurlijk persoon is en dat hij niet optreedt voor zijn eigen belangen, maar voor de gezamenlijke schuldeisers. Het hof concludeerde dat de curator niet zonder meer gelijkgesteld kan worden met de gefailleerde vennootschap. Het hof oordeelde dat het onderscheid tussen natuurlijke en niet-natuurlijke personen in de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) is gemaakt op basis van draagkracht, en dat dit onderscheid in het geval van een curator minder evident is. Daarom werd besloten dat het griffierecht voor de curator vastgesteld moest worden op het lagere tarief voor natuurlijke personen.

Het hof verklaarde het verzet van de curator gegrond, vernietigde de beslissing van de griffier en stelde het griffierecht vast op € 772,-, met de bepaling dat de griffier het te veel betaalde griffierecht aan de curator moest terugbetalen. De beslissing van het hof is in lijn met eerdere uitspraken en de bedoeling van de wetgever om het griffierechtenstelsel te vereenvoudigen en transparanter te maken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.305.631
beschikking van 20 december 2022
in de zaak van
mr. A.T. Brouwer ,in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam1] B.V.,
die kantoor houdt in Enschede,
die in verzet komt tegen de hoogte van het geheven griffierecht,
hierna de curator te noemen,
advocaat: mr. N.J.H. Leferink ,
tegen:
de griffier van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
te Arnhem,
hierna de griffier te noemen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Tussen de curator als eisende partij en [X] (hierna: [X] ) als gedaagde partij is door de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 31 maart 2021 een vonnis gewezen.
1.2.
Bij de dagvaarding van 25 juni 2021 is [X] in hoger beroep gekomen van het vonnis. De curator is in die procedure verschenen. Deze zaak is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.304.212 en is op verzoek van partijen geroyeerd.
1.3.
De griffier heeft het door de curator te betalen griffierecht op 28 december 2021 vastgesteld op € 2.106,- (tarief voor niet-natuurlijke personen). De curator heeft het griffierecht voldaan.
1.4.
Bij brief van 21 januari 2022, door het hof ontvangen op 24 januari 2022, is de curator in verzet gekomen tegen de vaststelling van de hoogte van het griffierecht. De curator heeft verzocht het griffierecht vast te stellen op € 772,- (tarief voor natuurlijke personen) en het te veel betaalde griffierecht terug te betalen. De griffier heeft hiertegen een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 18 mei 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De zaak met zaaknummer 200.305.626 is gelijktijdig met deze zaak op de mondelinge behandeling behandeld. In die zaak komt de kantoorgenoot van de curator, mr. N.J.H. Leferink q.q. , ook op tegen de hoogte van het geheven griffierecht onder aanvoering van dezelfde argumenten als in deze zaak.

2.De kern van de zaak

2.1.
Artikel 3 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) bepaalt dat in zaken die bij dagvaarding worden ingeleid van elke eiser en elke verschenen gedaagde voor iedere instantie een griffierecht wordt geheven, tenzij anders in de wet is bepaald. Uit artikel 3 lid 5 Wgbz volgt dat de hoogte van het griffierecht wordt bepaald aan de hand van de tabel die als bijlage bij de wet is gevoegd. In die tabel wordt een onderscheid gemaakt tussen, onder andere, natuurlijke personen en niet-natuurlijke personen.
2.2.
De vraag die in deze zaak centraal staat is of de curator (die optreedt in het faillissement van een besloten vennootschap) is aan te merken als een natuurlijk persoon in de zin van die bijlage. In het verlengde van die vraag is aan de orde of de curator voor het verschijnen in het hoger beroep (in de procedure tussen [X] en de curator) een griffierecht van € 2.106,- verschuldigd is, zoals de griffier heeft bepaald, of dat het tarief voor natuurlijke personen van € 772,- moet worden gehanteerd.

3.3. Het oordeel van het hof

Standpunt van de curator3.1. De curator heeft als grondslag voor het verzet aangevoerd dat de griffier heeft miskend dat de curator een natuurlijk persoon is, ook al treedt hij op als curator van een besloten vennootschap. Daarbij heeft de curator betoogd dat hij niet zozeer de gefailleerde besloten vennootschap vertegenwoordigt, maar opkomt voor de gezamenlijke schuldeisers van de besloten vennootschap. Daarnaast heeft hij verwezen naar artikel 25 Faillissementswet waarin is bepaald dat rechtsvorderingen die rechten of verplichtingen van de failliete boedel tot onderwerp hebben door of tegen de curator moeten worden ingesteld. De curator is dan ook niet met een rechtspersoon gelijk te stellen en daarom dient het tarief voor natuurlijke personen te worden gehanteerd, aldus de curator. Ook heeft de curator betoogd dat alle rechtbanken, de hoven Den Haag en Den Bosch en de Hoge Raad bij een curator het griffierecht voor natuurlijke personen in rekening brengen. Alleen dit hof en het hof Amsterdam hanteren het tarief voor niet-natuurlijke personen. Dit is volgens de curator onder meer in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Standpunt van de griffier3.2. De griffier heeft verweer gevoerd en tot ongegrondverklaring van het verzet geconcludeerd. Onder verwijzing naar de beschikking van dit hof van 23 juli 2019 en de beschikking van het hof Amsterdam van 19 september 2002 heeft de griffier zich op het standpunt gesteld dat de curator als niet-natuurlijke persoon dient te worden aangemerkt. [1]
Oordeel van het hof3.3. Zoals het hof heeft overwogen in de beschikking van 23 juli 2019, heeft de wetgever met de invoering van de Wgbz beoogd het griffierechtenstelsel voor civiele zaken te vereenvoudigen. Daarbij is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het griffierechtenstelsel in bestuurszaken, dat een relatief eenvoudige en voor rechtszoekenden transparante regeling voor de heffing van griffierechten kent. Uit de Memorie van Toelichting [2] blijkt dat in de Wgbz enkele uitgangspunten van het systeem onder de Wet tarieven in burgerlijke zaken expliciet zijn gehandhaafd, waaronder de verschillende tarieven die worden geheven van natuurlijke personen en rechtspersonen, het lagere tarief voor personen met weinig financiële middelen en een zekere samenhang tussen het griffierecht en het zaaksbelang. Bij de Reparatiewet griffierecht burgerlijke zaken (2013) is een terminologische aanpassing doorgevoerd: niet langer wordt verwezen naar een griffierecht voor rechtspersonen naast een griffierecht voor natuurlijke personen, maar in plaats daarvan naar een griffierecht voor niet-natuurlijke personen. Hiermee is het probleem verholpen dat de tabel geen duidelijkheid verschafte over het griffierecht dat vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen verschuldigd zijn, aangezien zij niet zijn aan te merken als rechtspersonen en evenmin als natuurlijke personen. Met de wijziging is verhelderd dat zij het griffierecht voor niet-natuurlijke personen verschuldigd zijn. [3]
3.4.
Deze wijziging sloot aan bij de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2011 [4] , waarin - over de vraag welk griffierecht een maatschap verschuldigd is - werd overwogen:
“Juist is dat een maatschap geen rechtspersoon is, doch evenmin staat ter discussie dat zij niet als een natuurlijke persoon kan worden beschouwd. In een dergelijk geval moet een keuze worden gemaakt die bij gebrek aan nadere toelichting vooral bepaald wordt door een redelijke wetstoepassing in overeenstemming met doel en strekking van de wet. Het begrip natuurlijke personen leent zich aanzienlijk minder voor een ruime uitleg dan het begrip rechtspersoon. Kennelijk is de strekking van de wet dat voor natuurlijke personen, zoals dit begrip in het rechtsverkeer pleegt te worden verstaan, het lage tarief geldt en voor alle andere procespartijen, die zijn samengevoegd onder de minder gelukkige benaming rechtspersonen, het hoge tarief van toepassing is. Daarom moet worden aangenomen dat een maatschap het hoge tarief is verschuldigd.”
3.5.
Hoe moet nu de curator van een gefailleerde besloten vennootschap in dit kader worden beschouwd? De curator is zelf een natuurlijke persoon. In zijn hoedanigheid treedt hij alleen niet op voor zijn eigen belangen. Hij is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel (artikel 68 Fw). Hij verricht zijn taak in de eerste plaats ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Daarnaast moet hij waken voor de belangen van de gefailleerde en tevens belangen van maatschappelijke aard in zijn afwegingen betrekken. Gelet hierop kan hij in elk geval niet zonder meer worden beschouwd als vertegenwoordiger van de gefailleerde. Een doorslaggevende reden om de curator voor de toepassing van de Wgbz gelijk te stellen met de gefailleerde voor wie(ns boedel) hij optreedt, ziet het hof daarin dan ook niet. Verder wordt het onderscheid tussen natuurlijke en niet-natuurlijke personen in de Wgbz kennelijk gemaakt vanwege een verschil in draagkracht. Tussen een natuurlijke persoon en een gefailleerde vennootschap/rechtspersoon is dat verschil echter minder evident. Om deze redenen en in het belang van de rechtseenheid oordeelt het hof dat bij het heffen van griffierecht van een curator het tarief voor natuurlijke personen moet worden gehanteerd. Het hof ziet geen aanleiding, zoals door partijen is verzocht, om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad.
De conclusie3.6. Het hof zal het verzet van de curator gegrond verklaren en zal de beslissing van de griffier van 28 december 2021 vernietigen. Het door de curator verschuldigde griffierecht zal worden vastgesteld op € 772,-. Het hof zal bepalen dat de griffier het te veel betaalde zal terugbetalen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende:
verklaart het verzet gegrond;
vernietigt de beslissing van de griffier van 28 december 2021;
stelt het door de curator verschuldigde griffierecht vast op € 772,-;
bepaalt dat de griffier het te veel betaalde aan de curator zal terugbetalen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.S.A. van Dam, R. Prakke-Nieuwenhuizen en H.L. Wattel en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2022.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 27 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6050 en hof Amsterdam 19 september 2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AP2098.
2.Kamerstukken II, 2008/2009, 31758, nr. 3.
3.Kamerstukken II, 2008/2009, 31758, nr. 3.
4.HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2800.