In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van de curator van een besloten vennootschap tegen de hoogte van het geheven griffierecht. De curator, mr. A.T. Brouwer, kwam in verzet tegen het door de griffier vastgestelde griffierecht van € 2.106,-, dat was gebaseerd op het tarief voor niet-natuurlijke personen. De curator stelde dat hij als natuurlijk persoon diende te worden aangemerkt en dat het griffierecht daarom op € 772,- moest worden vastgesteld, het tarief voor natuurlijke personen. De griffier voerde verweer en stelde dat de curator als niet-natuurlijke persoon moest worden aangemerkt, verwijzend naar eerdere uitspraken van het hof.
Het hof overwoog dat de curator, hoewel hij optreedt in het faillissement van een rechtspersoon, zelf een natuurlijk persoon is en dat hij niet optreedt voor zijn eigen belangen, maar voor de gezamenlijke schuldeisers. Het hof concludeerde dat de curator niet zonder meer gelijkgesteld kan worden met de gefailleerde vennootschap. Het hof oordeelde dat het onderscheid tussen natuurlijke en niet-natuurlijke personen in de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) is gemaakt op basis van draagkracht, en dat dit onderscheid in het geval van een curator minder evident is. Daarom werd besloten dat het griffierecht voor de curator vastgesteld moest worden op het lagere tarief voor natuurlijke personen.
Het hof verklaarde het verzet van de curator gegrond, vernietigde de beslissing van de griffier en stelde het griffierecht vast op € 772,-, met de bepaling dat de griffier het te veel betaalde griffierecht aan de curator moest terugbetalen. De beslissing van het hof is in lijn met eerdere uitspraken en de bedoeling van de wetgever om het griffierechtenstelsel te vereenvoudigen en transparanter te maken.