ECLI:NL:HR:2011:BQ2800
Hoge Raad
- Verzet
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- C.A. Streefkerk
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Toepassing van griffierechten voor maatschappen in civiele procedures
In deze zaak gaat het om de toepassing van griffierechten in civiele procedures, specifiek voor maatschappen. De opposante, een maatschap, heeft verzet aangetekend tegen de beslissing van de griffier van de Hoge Raad, die het griffierecht voor rechtspersonen had vastgesteld op € 2.325,--. De opposante stelde dat zij als maatschap niet onder de definitie van rechtspersoon valt en daarom het lagere tarief van € 700,-- voor natuurlijke personen zou moeten gelden. De zaak is ontstaan uit een eerdere procedure waarin de opposante een geldbedrag van € 58.456,27 had gevorderd, maar dit was door de rechtbank afgewezen.
De Hoge Raad heeft op 8 juli 2011 uitspraak gedaan. De rechtbank had eerder de vonnissen van de rechtbank Zutphen bekrachtigd, en de opposante had beroep in cassatie ingesteld tegen deze beslissing. De Hoge Raad oordeelde dat de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) van toepassing was, aangezien de eerste roldatum na de inwerkingtreding van de wet viel. De Hoge Raad concludeerde dat, hoewel een maatschap geen rechtspersoon is, zij ook niet als natuurlijke persoon kan worden beschouwd. Dit leidde tot de conclusie dat de maatschap het hoge tarief voor rechtspersonen verschuldigd is, omdat de wet niet expliciet anders bepaalt.
De Hoge Raad verklaarde het verzet ongegrond en bevestigde de redelijke wetstoepassing die leidde tot het heffen van het hoge tarief. De beslissing werd genomen door een collegiaal orgaan, waarbij de vice-president en vijf raadsheren betrokken waren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke wetstoepassing en de interpretatie van juridische termen in het civiele recht.