ECLI:NL:GHARL:2019:6050

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
23 juli 2019
Zaaknummer
200.258.230
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffing griffierecht van een curator: natuurlijk of niet-natuurlijk persoon in de zin van de Wgbz?

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de heffing van griffierecht van een curator. De curator, Luuk-Jan Steenbergen, trad op in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van een besloten vennootschap. De curator was in hoger beroep gekomen van een beslissing van de griffier die het griffierecht had vastgesteld op € 5.382,-, gerelateerd aan een vordering van meer dan € 100.000,-. De curator verzocht om aanpassing van het griffierecht naar € 1.684,-, stellende dat hij als natuurlijk persoon diende te worden aangemerkt voor de heffing van het griffierecht.

De griffier verweerde zich door te stellen dat de curator als niet-natuurlijke persoon moet worden aangemerkt, en verwees naar een eerdere uitspraak van het gerechtshof Amsterdam uit 2002. De curator voerde aan dat de wetgeving was gewijzigd met de invoering van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) en dat de griffier zich ten onrechte had laten leiden door de oude uitspraak. Het hof oordeelde dat de curator inderdaad als niet-natuurlijke persoon moet worden aangemerkt voor de heffing van het griffierecht, en dat de griffier de hoogte van het griffierecht terecht had vastgesteld.

Het hof concludeerde dat het verzet van de curator ongegrond was en dat het griffierecht op basis van het tarief voor niet-natuurlijke personen moest worden geheven. De beslissing van de griffier werd daarmee bevestigd, en het hof verklaarde het verzet van de curator ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.258.230
beschikking van 23 juli 2019 op het verzet ex art. 29 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz)
inzake
Luuk-Jan Steenbergen,in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf] B.V.,
wonende te Apeldoorn,
opposant,
hierna: de curator,
advocaat: mr. J.L. Souman,
tegen
de griffier van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
te Arnhem,
geopposeerde,
hierna: de griffier.

1.Het geding

1.1
Bij appeldagvaarding van 7 februari 2019 is de curator in hoger beroep gekomen van het vonnis van 8 november 2018 in de zaak met zaaknummer NL18.9394 dat de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zitingsplaats Zutphen, heeft gewezen tussen de curator enerzijds en [X] anderzijds. De zaak is bij dit hof bekend onder nummer 200.254.877.
1.2
De griffier heeft het griffierecht vastgesteld op € 5.382,-. Dit bedag is gerelateerd aan een vordering met een beloop van meer dan € 100.000,-, te weten in hoofdsom € 311.493,64. Betaling van dit bedrag heeft plaatsgevonden op 22 maart 2019.
1.3
Per brief/telefax van 28 maart 2019 heeft mr. Souman namens de curator het hof verzocht het griffierecht aan te passen en het teveel betaalde terug te storten.
1.4
Per brief van 29 maart 2019 heeft de griffier aan mr. Souman meegedeeld dat de curator (die optreedt in het faillissement van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) voor de heffing van het griffierecht wordt aangemerkt als een rechtspersoon en dat om die reden het griffierecht niet zal worden aangepast. Ter onderbouwing van zijn beslissing heeft de griffier verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam (19 september 2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AP2098).
1.5
Bij verzoekschrift (hierna: het verzetschrift) van 19 april 2019 (fax) respectievelijk 24 april 2019 (post) is de curator, op grond van het bepaalde in artikel 29 Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz), in verzet gekomen tegen de beslissing van de griffier tot vaststelling van het griffierecht op een bedrag van € 5.382,-. Hij heeft het hof verzocht het griffierecht vast te stellen op € 1.684,- en te bepalen dat het teveel betaalde zo spoedig mogelijk, doch binnen een termijn van veertien dagen, zal worden terugbetaald.
1.6
De griffier heeft schriftelijk verweer gevoerd. Hij heeft het hof verzocht het verzoek van de curator af te wijzen en het verzet tegen het geheven griffierecht ongegrond te verklaren.
1.7
Mr. Souman heeft bij brief van 3 mei 2019 namens de curator afgezien van een mondelinge behandeling. De griffier heeft bij brief van 3 juni 2019 afgezien van een mondelinge behandeling.
1.8
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald.

2.2. De motivering van de beslissing

2.1
Ingevolge artikel 3 lid 1 Wgbz wordt in zaken waarbij een vordering wordt ingesteld, van elke eiser en elke verschenen verweerder voor iedere instantie een griffierecht geheven, voor zover bij of krachtens deze wet of een andere wet niet anders is bepaald. Artikel 3 lid 5 Wgbz bepaalt dat de hoogte van het griffierecht wordt bepaald aan de hand van de tabel die als bijlage bij de wet is gevoegd. In die tabel wordt onderscheid gemaakt tussen, onder andere, natuurlijke personen en niet-natuurlijke personen.
2.2
Kern van het geschil is de vraag of de curator is aan te merken als een natuurlijk persoon in de zin van die bijlage. In het verlengde van die vraag is aan de orde of de curator voor het door hem ingestelde hoger beroep (in het geschil tussen de curator en [X] ) griffierecht verschuldigd is ten bedrage van € 5.382,-, zoals de griffier heeft bepaald, dan wel € 1.684,-, zoals de curator heeft verzocht.
2.3
De curator heeft als grondslag voor het verzet aangevoerd dat de griffier heeft miskend dat een curator een natuurlijk persoon is en dat om die reden het griffierecht voor natuurlijke personen dient te worden geheven. In dat kader is volgens de curator van belang dat hij optreedt namens de boedel, en derhalve namens de gezamenlijke crediteuren, en níet namens de vennootschap. Volgens de curator heeft de griffier zich ten onrechte laten leiden door de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 2002 (zie eerder rov. 1.4) bij zijn beslissing om griffierecht voor niet-natuurlijke personen te heffen. De curator heeft daartoe aangevoerd dat die uitspraak is gebaseerd op oude wetgeving, namelijk op de Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna: Wtbz), die inmiddels niet meer van toepassing is. Volgens de curator heeft de wetgever met de Wgbz voornoemde wetgeving inhoudelijk gewijzigd met de bedoeling het oude recht (en de daarop van toepassing zijnde rechtspraak) geen toepassing meer te laten vinden. Bovendien betreft het slechts één enkele uitspraak, die jaren geleden is gedaan, en die bovendien in strijd is met de huidige praktijk van heffing van griffierechten in procedures waarbij curatoren qualitate qua procederen. Ter onderbouwing van laatstgenoemde stelling heeft de curator verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland (1 december 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7536) waarin van een curator griffierecht werd geheven op grond van het tarief voor natuurlijke personen.
2.4
De griffier heeft verweer gevoerd en tot ongegrondverklaring van het verzet geconcludeerd. Onder verwijzing naar de beschikking van het gerechtshof Amsterdam (19 september 2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AP2098) heeft de griffier zich op het standpunt gesteld dat de curator als een niet-natuurlijke persoon dient te worden aangemerkt. De griffier heeft, kort gezegd, aangevoerd dat de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, ondanks de invoering van de Wgbz, nog steeds leidend is.
2.5
Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2008/09, 31 758, nr. 3, blz. 1 en 2) heeft de wetgever met de invoering van de Wgbz beoogd het griffierechtenstelsel voor civiele zaken te vereenvoudigen. Vermeld wordt dat zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij het grifierechtenstelsel in bestuurszaken, dat een relatief eenvoudige en voor rechtszoekenden transparante regeling voor de heffing van griffierechten kent (zie artikel 8:41 Algemene wet bestuursecht). Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat in de Wgbz enkele uitgangspunten van het systeem onder de Wtbz expliciet zijn gehandhaafd, waaronder de verschillende tarieven die worden geheven van natuurlijke personen en rechtspersonen, het lagere tarief voor personen met weinig financiële middelen en een zekere samenhang tussen het griffierecht en het zaaksbelang. Noch uit de wettekst van de Wgbz noch uit de Memorie van Toelichting op die wet blijkt dat is beoogd wijziging aan te brengen in de wijze waarop onderscheid gemaakt wordt tussen natuurlijke personen en niet-natuurlijke personen of, meer algemeen, in de uitgangspunten ten aanzien van de wijze van, en grondslag voor, de berekening van het griffierecht zoals deze golden onder de Wtbz. In de toelichting op artikel 29 wordt juist opgemerkt dat ‘deze regeling inhoudelijk overeenkomt met artikel 26 Wtbz’.
2.6
Ten tijde van de Wtbz heeft het hof Amsterdam bij beschikking van 19 september 2002 (ECLI:NL:GHAMS:2002:AP2098) geoordeeld dat een curator als niet-natuurlijk persoon dient te worden aangemerkt voor de heffing van het griffierecht. Zoals hiervoor overwogen heeft de wetgever niet beoogd met de Wgbz de wijze waarop onderscheid gemaakt wordt tussen natuurlijke personen en niet-natuurlijke personen te herzien. Het hof is daarom, met de griffier, van oordeel dat de uitspraak van het hof Amsterdam, die is gewezen ten tijde van de Wtbz, haar betekenis niet heeft verloren.
2.7
Het gerechtshof Amsterdam heeft in de rechtsoverwegingen 2.3, 2.5 en 2.6 van voornoemde beschikking als volgt geoordeeld:
“2.3 De vraag moet worden beantwoord of de curator is aan te merken als een natuurlijk persoon in de zin van artikel 2, lid 3, onder d, Wtbz.
(…)
2.5.
De curator heeft tot wettelijke taak het beheer en de vereffening van de failliete boedel. In rechte treedt de curator niet voor zichzelf op – als individueel burger – maar in zijn hoedanigheid van curator. Niet zijn eigen financieel belang is in het geding, maar dat van de failliete boedel. Het is dan ook niet de staat van de curator – en diens draagkracht – die bij de toepasselijkheid van de Wtbz bepalend behoort te zijn voor de vaststelling van het vast recht, maar die van de rechthebbenden op de failliete boedel, die de curator vertegenwoordigt.
2.6.
In het onderhavige geval gaat het om de failliete boedel van diverse rechtspersonen. Gelet op het vorenstaande kan daarom de curator in dit geding niet worden aangemerkt als een natuurlijk persoon in de zin van artikel 2, lid 3, onder d, Wtbz.”
2.8
Mr. Steenbergen treedt in de procedure met zaaknummer 200.254.877 op in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] B.V. De curator heeft tot wettelijke taak het beheer en de vereffening van de failliete boedel van deze rechtspersoon. Het hof verenigt zich met de overwegingen van het hof Amsterdam (zie hiervoor rov. 2.7) en is op die grond van oordeel dat het griffierecht aan de zijde van de curator dient te worden vastgesteld op basis van het tarief voor niet-natuurlijke personen. Het argument van de curator dat hij optreedt namens de boedel/gezamenlijke crediteuren en níet namens de vennootschap legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal, al was het maar omdat het gaat om crediteuren van de vennootschap die, vóórdat zij failliet ging, eveneens het griffierecht voor niet-natuurlijke personen zou hebben moeten betalen, waren zij vóór de datum van het faillissement gaan procederen. De crediteuren zouden zich vóór faillissement dan ook met die financiële last voor ‘de boedel’ geconfronteerd hebben gezien.
2.9
Al met al is het hof van oordeel dat het lagere niveau van griffierechten dient te worden gereserveerd voor natuurlijke personen, niet handelend in de uitoefening van een bedrijf of beroep (of, zoals het eerder werd genoemd: ‘particulieren’). De griffier heeft de hoogte van het griffierecht dan ook terecht vastgesteld op basis van het tarief voor niet-natuurlijke personen, dus in dit geval op € 5.382,-.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart het verzet van de curator ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, J.H. Lieber en
A.E.B. ter Heide en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2019.