In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 1 oktober 2020 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) van belanghebbende vernietigd. De inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd over het jaar 2013, waarbij het verzamelinkomen was vastgesteld op € 16.964. Na bezwaar van belanghebbende werd dit bedrag verlaagd naar € 14.990, maar de inspecteur stelde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd omdat het verschil met het eerder vastgestelde verzamelinkomen meer dan € 450 bedroeg.
Het Hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de inspecteur het interne correctiebeleid van de Belastingdienst niet correct had toegepast. Dit beleid stelt dat bij een inkomenscorrectie van minder dan € 450 geen navorderingsaanslag mag worden opgelegd, tenzij er sprake is van kwade trouw of herhaalde onjuistheden. Aangezien het bedrag aan te betalen IB/PVV na vermindering van de navorderingsaanslag € 366 bedroeg, was de inspecteur niet gerechtigd om de navorderingsaanslag op te leggen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 1.518. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 februari 2022, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.