ECLI:NL:GHARL:2022:1083

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
20/00998
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en correctiebeleid Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 1 oktober 2020 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) van belanghebbende vernietigd. De inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd over het jaar 2013, waarbij het verzamelinkomen was vastgesteld op € 16.964. Na bezwaar van belanghebbende werd dit bedrag verlaagd naar € 14.990, maar de inspecteur stelde dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd omdat het verschil met het eerder vastgestelde verzamelinkomen meer dan € 450 bedroeg.

Het Hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de inspecteur het interne correctiebeleid van de Belastingdienst niet correct had toegepast. Dit beleid stelt dat bij een inkomenscorrectie van minder dan € 450 geen navorderingsaanslag mag worden opgelegd, tenzij er sprake is van kwade trouw of herhaalde onjuistheden. Aangezien het bedrag aan te betalen IB/PVV na vermindering van de navorderingsaanslag € 366 bedroeg, was de inspecteur niet gerechtigd om de navorderingsaanslag op te leggen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 1.518. De uitspraak is openbaar gedaan op 15 februari 2022, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 20/00998
uitspraakdatum: 15 februari 2022
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 oktober 2020, nummer LEE 19/993, ECLI:NL:RBNNE:2020:4212, in het geding tussen de Inspecteur en
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de navorderingsaanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraken van de Inspecteur, de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente vernietigd.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2021 door middel van een videoverbinding. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, mr. M. Collij, alsmede mr. [naam1] namens de Inspecteur. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Het proces-verbaal van de zitting is aan partijen gezonden.
1.6.
In de brief van 16 december 2021 heeft het Hof partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Belanghebbende heeft op 17 december 2021 het Hof telefonisch medegedeeld in te stemmen met het achterwege laten van een nadere zitting. De Inspecteur heeft binnen de gestelde termijn van twee weken niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De Inspecteur heeft bij de aanslag IB/PVV het verzamelinkomen in overeenstemming met de aangifte van belanghebbende vastgesteld op € 13.884.
2.2.
Later heeft de Inspecteur aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV 2013 opgelegd. Hij heeft het bij de aanslag vastgestelde verzamelinkomen gecorrigeerd, waarbij hij het verzamelinkomen nader heeft vastgesteld op € 16.964. Het te betalen bedrag aan IB/PVV bedraagt € 1.293, inclusief € 153 aan belastingrente.
2.3.
Na het tegen de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente gemaakte bezwaar, is de Inspecteur bij zijn uitspraak op het bezwaarschrift deels aan het bezwaar tegemoet gekomen en heeft hij het verzamelinkomen nader vastgesteld op € 14.990. Het te betalen bedrag aan IB/PVV bedraagt € 829, inclusief € 55 aan belastingrente.
2.4.
Het verschil tussen het verzamelinkomen (tevens belastbaar inkomen uit werk en woning) zoals dat bij de uitspraak op bezwaar is vastgesteld en zoals dat was aangegeven, bedraagt € 1.106 (= € 14.990 - € 13.884). Na de vermindering van de navorderingsaanslag bedraagt het bedrag aan nagevorderde IB/PVV € 366 (= (€ 1.293 - € 153) - (€ 829 - € 55)).
2.5.
De Belastingdienst hanteerde ten tijde van het vaststellen van de navorderingsaanslag een intern correctiebeleid, met betrekking tot het wel of niet opleggen van navorderingsaanslagen. Dit beleid (Versie 2.1, 30 maart 2011) gold als intern beleid en was niet bedoeld voor externe publicatie. In dit correctiebeleid is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
"
1. Context
In de visie van de Belastingdienst past het niet om aan belastingplichtige een belastingaanslag naar aanleiding van positieve1 correcties (op de grondslag) op te leggen, die slechts een “gering bedrag” aan te betalen belasting inhoudt. Hier kan gesproken worden van een bepaalde irritatiegrens bij belastingplichtige die invloed kan hebben op zijn compliant gedrag. Zeker als het “bedrag” voor de belastingplichtige in geen verhouding staat tot de administratieve gevolgen van de correcties.
Tevens moet ook in ogenschouw worden genomen, de verhouding tussen de kosten van het opleggen van een aanslag sec en de opbrengst. Hier zou kunnen worden tegengeworpen dat dit in strijd is met het rechtvaardigheids- en gelijkheidsbeginsel. Het rechtvaardigheidsbeginsel kan worden weerlegd met een verwijzing naar artikel 9.4 Wet IB 2001, waarin wettelijk is geregeld dat voor specifiek omschreven situaties, gekoppeld aan een bepaald bedrag, ook geen aanslag wordt opgelegd.
Een “correctiebeleid” dat uitsluitend uitgaat van een te betalen minimum bedrag aan belasting als resultante van een besluitvormingsproces, ongeacht de belastingplichtige/-schuldige, wordt niet in strijd geacht met het gelijkheidsbeginsel. Wel moet dat bedrag, ongeacht het middel, gekoppeld zijn aan een bepaald tijdvak.

2.Correctiebeleid

Een bedrag van niet meer dan € 225 kan als een “gering bedrag” beschouwd worden. Op basis hiervan geldt het volgende correctiebeleid:
1. Een te hanteren bedrag aan (minimaal) te betalen belasting naar aanleiding van correcties van € 225 per individuele belastingaanslag, dus per middel en belastingplichtige;
(…)
3. Het te hanteren bedrag bij een inkomenscorrectie bedraagt € 500;
4. Het te hanteren bedrag bij een navordering bedraagt € 450 (c.q. € 1.000 inkomen), behoudens in gevallen waarin sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden. Dit conform de toezegging in 2009 aan de Tweede Kamer in het kader van de discussie over het ‘nieuw feit’.
(…)
9. In die gevallen dat de belastingplichtige inspeelt op dit interne correctiebeleid is het mogelijk dat hiervan afgeweken kan worden. Bijvoorbeeld dat de belastingplichtige door het verstrekken van onjuiste gegevens inspeelt op het correctiebeleid.
(…)
1. Positief vanuit de fiscus gezien, resulterend in een aan de ontvanger te betalen of af te dragen bedrag. Positief hier ook in de zin van een positief saldo van positieve en negatieve correcties."
2.6.
De gemachtigde van belanghebbende heeft van de Inspecteur een brief ontvangen, waarin de Inspecteur hem heeft medegedeeld dat zijn naam voorkomt op de zogenoemde FSV-lijst (Project [nummer] ) (hierna: FSV-lijst).

3.Geschil

Tussen partijen is in geschil hoe het onder 2.5. genoemde correctiebeleid moet worden toegepast. Als de navordering geheel of gedeeltelijk in stand blijft, stelt belanghebbende dat gevolgen moeten worden verbonden aan de vermelding op de FSV-lijst.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Inspecteur meent dat de in onderdeel 4 van het beleid gebruikte term “c.q.” “of” betekent. Dit houdt volgens de Inspecteur in dat een inkomenscorrectie van minimaal € 1.000 is vereist, die voor de IB/PVV ongeveer overeenkomt met € 450 belasting. Nu de correctie € 1.106 bedraagt, heeft hij terecht nagevorderd.
4.2.
Belanghebbende is van mening dat de navorderingsaanslag op grond van het correctiebeleid moet worden vernietigd, omdat de verschuldigde IB/PVV lager is dan € 450.
4.3.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 12 november 2021, nr. 21/00184, ECLI:NL:HR:2021:1671 beslist, dat aan dat correctiebeleid de uitleg kan worden gegeven dat – behoudens kwade trouw of repeterende onjuistheden – een navorderingsaanslag tot een bedrag van minder dan € 450 niet wordt opgelegd, ook indien de inkomenscorrectie meer dan € 1.000 beloopt.
4.4.
Na de vermindering van de navorderingsaanslag bij uitspraak op bezwaar volgt daaruit een bedrag aan te betalen IB/PVV van € 366. Dit is minder dan € 450 zodat de Inspecteur op basis van het correctiebeleid geen navorderingsaanslag had mogen opleggen. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van kwade trouw of repeterende onjuistheden.
4.5.
De Rechtbank heeft daarom terecht de navorderingsaanslag vernietigd.
4.6.
Het Hof komt daarom niet meer toe aan de stelling van belanghebbende dat gevolgen moeten worden verbonden aan de vermelding op de FSV-lijst.
4.7.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de belastingrente. Nu de Rechtbank de navorderingsaanslag terecht heeft vernietigd, heeft zij ook terecht de bij de navorderingsaanslag gegeven beschikkingen verzamelinkomen en belastingrente vernietigd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.518 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 759).

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.518 en
– bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 532.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. M. Harthoorn en mr. W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 15 februari 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 februari 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.