Uitspraak
1.Het verdere verloop van de procedure
2.De verdere beoordeling
2.3 Voor zover van belang hebben de getuigen het volgende verklaard.
[verweerder]heeft verklaard dat hij in november of december 2014 aan [naam3] en [naam2] heeft gevraagd of hij bij hen een ruimte mocht huren. Hij heeft daarna met [naam2] afgesproken dat als hij het pand zou opknappen en de afgesproken huur zou betalen, hij zo lang als hij wilde het pand mocht huren. Die afspraak over de duur van de huurovereenkomst is gemaakt omdat [verweerder] investeringen zou moeten doen in het pand om het te kunnen gebruiken. [verweerder] heeft verder verklaard dat de schriftelijke huurovereenkomst is opgesteld voordat hij aan de verbouwing begon - in december 2014/januari 2015 - en toen gelijktijdig door hem en [naam2] is ondertekend. Daarna heeft [verweerder] verklaard dat hij de handtekening onder de huurovereenkomst misschien al eerder heeft gezet en [naam2] op een later moment, maar wel voordat [verweerder] is begonnen met de verbouwing.
wij hem er niet zomaar uit konden gooien als hij alles had opgeknapt. Dat vond ik logisch, omdat hij dat zelf betaalde.”Toen de houtzagerij werd verkocht aan Verhoef is aan Verhoef, aldus [naam3] , als voorwaarde voor de verkoop gesteld dat [verweerder] kon blijven zitten in het pand omdat hij die ruimte helemaal zelf had opgeknapt.
“Ik heb letterlijk gezegd dat als Verhoef niet wil dat [verweerder] erin blijft, dat de verkoop dan niet door gaat.”[naam2]heeft verklaard dat [verweerder] hem heeft gevraagd of hij de loods mocht huren. [naam2] heeft daarmee ingestemd en hij heeft toen met [verweerder] besproken dat
“zo lang wij er zaten en hij er zat die ruimte mocht huren. Als wij het zouden verkopen dan zouden we dat goed regelen, zodat hij er niet uit hoefde. De afspraak met [verweerder] was dat hij mocht blijven zitten zolang als hij dat wilde. Verkoop van de houtzagerij was toen nog helemaal niet aan de orde”.Verder heeft [naam2] verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij met [verweerder] heeft gesproken over de mogelijkheid voor de verhuurder om de overeenkomst op te zeggen. Het feit dat die mogelijkheid niet in de schriftelijke huurovereenkomst staat is volgens [naam2] in overeenstemming met de mondelinge afspraken die daarover met [verweerder] zijn gemaakt. [naam2] heeft dit zowel op vragen van de raadsheer-commissaris als op vragen van mr. Giard verklaard. Daarbij heeft hij ook verklaard dat hij zich ervan bewust was dat hij de als verhuurder de huurovereenkomst niet kon opzeggen. Later heeft [naam2] op vragen van mr. Trouwborst verklaard:
“ Ik heb meteen het voorstel voor de huurprijs van [verweerder] geaccepteerd. Er is niet gesproken over de duur van de huur en ik heb ook niet gesproken met [verweerder] over opzegging van de huurovereenkomst of wie er mocht opzeggen, de schriftelijke huurovereenkomst is later opgesteld. Ik heb wel voor de verbouwing met [verweerder] afgesproken dat hij zo lang mocht blijven zitten als hij wilde in verband met de verbouwing die hij zou uitvoeren. Vanaf begin af aan hebben wij tegen [verweerder] gezegd: ‘verbouw maar, dan kan je blijven zitten zo lang je wil’. Zo lang als hij ademde, als het ware. Er was geen vaste einddatum voor de huurovereenkomst. Wij vonden een mogelijkheid om op te zeggen niet belangrijk, want verkoop van de fabriek was toen niet aan de orde en ook toen er wel werd gesproken over verkoop van de fabriek vonden wij opzeggen niet belangrijk. Wij hebben tegen [verweerder] gezegd dat we het netjes hadden geregeld, dat hij kon blijven zitten. Hij hoefde zich nergens zorgen over te maken.”
mondelingtussen [verweerder] en Holding gemaakte afspraken met betrekking tot de huur van het pand. Dat geldt ook wanneer [naam2] en [naam3] (namens Holding) Verhoef ten tijde van de verkoop en levering van het pand niet op de hoogte hebben gesteld van de afspraken die Holding met [verweerder] over de huur van het pand heeft gemaakt. Als het inderdaad zo is dat Verhoef hierover door [naam2] en [naam3] niet of niet volledig is geïnformeerd – het hof laat dit in het midden want die vraag ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor – dan regardeert dat op zichzelf [verweerder] (als huurder) in zijn verhouding tot Verhoef (als verhuurder op grond van artikel 7:226 BW) niet.
(“zo lang als hij ademde”en
‘verbouw maar, dan kan je blijven zitten zolang als je wil’heeft [naam2] letterlijk verklaard) het pand mocht huren. [naam3] heeft verklaard dat zij van haar broer had gehoord dat [verweerder] de huurovereenkomst schriftelijk wilde vastleggen zodat hij er niet zomaar uit kon worden gezet en dat zij dat logisch vond. Deze drie getuigen verklaren ook waarom is afgesproken dat [verweerder] zo lang mocht blijven zitten als hij wilde, namelijk omdat [verweerder] het pand moest opknappen en daarvoor (in verhouding tot de huurprijs) substantieel in het pand moest investeren.