ECLI:NL:GHARL:2022:10086

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
21/00584
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en afschrijving op basis van taxatierapport

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 7 april 2021 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) had verminderd. De naheffingsaanslag was oorspronkelijk opgelegd door de Inspecteur voor een bedrag van € 2.184, maar de rechtbank had deze verlaagd tot € 1.066 en proceskosten vergoed. Belanghebbende had aangifte gedaan voor een gebruikte Mercedes Benz GLC 43 AMG 4Matic en een taxatierapport overgelegd ter onderbouwing van de afschrijving. De Inspecteur had echter een hertaxatie uitgevoerd, waarbij een hogere handelsinkoopwaarde werd vastgesteld en geen sprake zou zijn van meer dan normale gebruiksschade.

Tijdens de zitting op 2 november 2022 werd de zaak behandeld. Belanghebbende stelde dat de auto meer schade had dan de Inspecteur had vastgesteld, maar de Inspecteur betwistte dit en stelde dat het taxatierapport niet als bewijs kon dienen. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende had aangetoond dat de auto meer dan normale gebruiksschade vertoonde. De bewijslast lag bij belanghebbende, en het Hof concludeerde dat de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht had vastgesteld zonder rekening te houden met een vermindering op basis van het taxatierapport.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen vergoeding van proceskosten of griffierecht toegekend. De uitspraak werd gedaan door een derde meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken op 22 november 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00584
uitspraakdatum: 22 november 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 april 2021, nummer AWB 19/6818, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 2.184.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 7 april 2021 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.066, een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.598 en een vergoeding van het griffierecht toegekend van € 174.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een procesverbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 18 april 2019 aangifte voor de BPM gedaan voor een gebruikte personenauto van het merk Mercedes Benz GLC 43 AMG 4Matic (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 4 januari 2017.
2.2.
In de berekening bij de aangifte is onder 8c bij de vraag welke methode wordt gekozen voor de vermindering van de BPM “Taxatierapport” aangekruist. Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [naam4] van [naam5] B.V. te [plaats1] (hierna: [naam4] ). De taxateur heeft op 7 maart 2019 de auto opgenomen en op 16 april 2019 het taxatierapport opgesteld. In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde opgenomen van € 38.309. Die handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een marktonderzoek naar referentievoertuigen (€ 43.434) en een bedrag van € 5.125 aan schade. Belanghebbende heeft € 7.958 aan verschuldigde BPM op aangifte voldaan.
2.3.
De auto is op 30 april 2019 ingeschreven in het kentekenregister.
2.4.
De Inspecteur heeft een bedrag van € 2.184 nageheven. Daarbij heeft de Inspecteur zich gebaseerd op een hertaxatie van [naam6] (de hertaxateur), werkzaam bij [naam7] ( [naam7] ). Hierbij is de handelsinkoopwaarde van de auto door de hertaxateur vastgesteld op € 43.558, zijnde de laagste handelsinkoopwaarde op basis van de koerslijst van Xray. Voorts is er geen schade, anders dan normale gebruikersschade, vastgesteld.
2.5.
Belanghebbende heeft een factuur overgelegd van [naam8] GmbH te [plaats2] , Duitsland, van 30 maart 2019, waarop staat vermeld dat op 25 maart 2019 een voorruit en een afdekking zijn geleverd voor een waarde van in totaal € 380,17.

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag, na vermindering door de Rechtbank, tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 10, lid 1 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) wordt met betrekking tot gebruikte personenauto’s het op de voet van artikel 9 Wet BPM bepaalde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering. Die vermindering is op grond van artikel 10, lid 2 Wet BPM de afschrijving uitgedrukt in procenten van de consumentenprijs. In de volgende leden van artikel 10 is de wijze van berekening van de afschrijving nader uitgewerkt.
4.2.
Ingevolge artikel 10, lid 8, aanhef en letter a Wet BPM bestaat de mogelijkheid om op verzoek de afschrijving te bepalen aan de hand van een taxatierapport indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade, niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, lid 1, letter u van de Wegenverkeerswet 1994.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of in het onderhavige geval sprake is van meer dan normale gebruiksschade, zodat er plaats is om de afschrijving te bepalen met behulp van een taxatierapport als bedoeld in artikel 10, lid 8 Wet BPM.
4.4.
Belanghebbende stelt dat de auto beschadigd was en dat niet gesproken kan worden van normale gebruikssporen inherent aan een leeftijd van 27 maanden, de kilometerstand van 42.315 en de nieuwprijs van € 120.714. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende naar het taxatierapport van [naam4] en de daarbij gevoegde foto’s alsmede naar de onder 2.5. genoemde factuur verwezen. Volgens belanghebbende blijkt uit de foto’s voldoende dat de voorruit is gebarsten, dat de voorbumper en de velgen beschadigd zijn en dat het knipperlicht in de buitenspiegel geschaafd is.
4.5.
De Inspecteur heeft de stelling van belanghebbende weersproken. Naar zijn mening kan het taxatierapport van [naam4] niet als bewijs dienen, omdat de opname van de auto meer dan een maand voor de aangifte is gelegen. Verder heeft belanghebbende de inkoopfactuur niet overgelegd, zodat hij niet alle stukken aan de Inspecteur heeft verstrekt. De Inspecteur heeft er op gewezen dat de gebarsten voorruit van de auto mogelijk al voor de tenaamstelling is gerepareerd, omdat belanghebbende de voorruit al op 30 maart 2019 heeft aangeschaft. Verder betwist hij dat op de foto’s van de auto meer dan normale gebruiksschade te zien is, omdat de kwaliteit van de foto’s daarvoor onvoldoende is. Aangezien belanghebbende de auto niet bij [naam7] heeft getoond, moet de Inspecteur zijn standpunt op de foto’s baseren. Volgens de Inspecteur heeft [naam7] belanghebbende wel verzocht de auto te tonen.
4.6.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die zich beroept op een vermindering, daarvan de bewijslast draagt. [1] Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat de auto meer dan de normale gebruiksschade heeft. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de auto meer dan normale gebruiksschade heeft op het moment van registratie. Belanghebbende heeft ruim voor het moment van aangifte en registratie de voorruit aangeschaft, zodat het niet denkbeeldig is dat deze schade daarvóór volledig is hersteld. [2] De foto’s van de auto laten weliswaar enige schade zien, maar de Inspecteur heeft terecht gesteld, dat daaruit onvoldoende blijkt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade voor een auto die op het moment van registratie bijna 28 maanden oud was en ruim 40.000 kilometer had gereden.
4.8.
Gelet op het vorenoverwogene komt het Hof niet meer toe aan de stelling van de Inspecteur dat het taxatierapport niet als bewijs kan dienen en de kwestie dat belanghebbende de auto niet heeft getoond bij [naam7] .
4.9.
Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto meer dan normale gebruiksschade vertoont, heeft de Inspecteur terecht bij het vaststellen van de naheffingsaanslag hiermee geen rekening gehouden.
Slotsom
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier. De beslissing is op 22 november 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R.F.C. Spek)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 23 november 2022.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695, r.o. 2.3.4; Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.2.2
2.Hoge Raad 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:415