ECLI:NL:GHARL:2022:10084

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
21/00535
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en afschrijving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De belanghebbende had een naheffingsaanslag van € 2.110 ontvangen, welke door de Inspecteur werd gehandhaafd. De Rechtbank Gelderland verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verlaagde de naheffingsaanslag tot € 2.049, met toekenning van proceskosten en griffierecht. De belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 2 november 2022 werd het geschil besproken, waarbij de belanghebbende stelde dat de auto op het moment van tenaamstelling was uitgerust met een LPG-installatie, wat zou leiden tot een lagere CO2-uitstoot en dus een lagere BPM. De Inspecteur betwistte deze claim en verwees naar de aangifte en taxatierapporten die geen melding maakten van een LPG-installatie. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de auto op het moment van tenaamstelling was uitgerust met een LPG-installatie, en bevestigde dat de belastingheffing correct was berekend op basis van de CO2-uitstoot van 139 gram per kilometer.

Daarnaast werd er gediscussieerd over de afschrijving van de auto, waarbij de belanghebbende stelde dat de schade volledig meegeteld moest worden, terwijl de Inspecteur een percentage van 78% voorstelde. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de schade meer dan 78% waard was, en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00535
uitspraakdatum: 22 november 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 april 2021, nummer AWB 19/7152, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 2.110.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.049, een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.598 en een vergoeding van het griffierecht toegekend van € 345.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een procesverbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 6 mei 2019 aangifte voor de BPM gedaan voor een gebruikte personenauto van het merk Opel Corsa 1.4 Edition (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 23 februari 2018.
2.2.
In de aangifte en de door belanghebbende en de Inspecteur overgelegde taxatierapporten is vermeld dat de auto als brandstof benzine verbruikt.
2.3.
De handelsinkoopwaarde (in onbeschadigde staat) op basis van de koerslijst van AutotelexPro bedraagt € 10.685.

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag, na vermindering door de Rechtbank, tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

CO2-uitstoot
4.1.
Volgens artikel 2, aanhef en letter b, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM) behelsde het tot 1 januari 2022 in artikel 1, lid 2, van de Wet BPM bedoelde belastbare feit “registratie van een personenauto in het kentekenregister” het inschrijven en te naam stellen dan wel het op naam stellen van dat motorrijtuig in het kentekenregister. Dit belastbare feit wordt dus voltooid respectievelijk volbracht met de tenaamstelling in het kentekenregister.
4.2.
Belanghebbende stelt dat auto op het moment van tenaamstelling is uitgerust met een LPG-installatie. Nu de CO2-uitstoot bij LPG als brandstof aanzienlijk lager is dan de uitstoot bij benzine, is de aanslag op basis van een te hoge CO2-uitstoot berekend.
4.3.
De Inspecteur bestrijdt de aanwezigheid van een LPG-installatie in de auto onder verwijzing naar de aangifte en de taxatierapporten, waarin daarover niets is vermeld.
4.4.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt, dat in de auto op het tijdstip van het belastbare feit (de tenaamstelling in het kentekenregister) een LPG-installatie was ingebouwd. De belastingheffing is naar een juist bedrag aan CO2-uitstoot gemeten, nu niet in geschil is dat de auto een uitstoot heeft van 139 gram per kilometer. Daaraan doet niet af dat in een auto met een benzinemotor een LPG-installatie kan worden ingebouwd. Voor de toepassing van de wet maakt het geen verschil of dit al dan niet gebeurt. [1]
Handelsinkoopwaarde; schade
4.5.
Ingevolge artikel 10, lid 1 van de Wet BPM wordt met betrekking tot gebruikte personenauto’s het op de voet van artikel 9 Wet BPM bepaalde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering. Die vermindering is op grond van artikel 10, lid 2 Wet BPM de afschrijving uitgedrukt in procenten van de consumentenprijs. In de volgende leden van artikel 10 is de wijze van berekening van de afschrijving nader uitgewerkt.
4.6.
Ingevolge artikel 10, lid 8, aanhef en letter a Wet BPM bestaat de mogelijkheid om op verzoek de afschrijving te bepalen aan de hand van een taxatierapport indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade, niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, lid 1, letter u van de Wegenverkeerswet 1994.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het onderhavige geval sprake is van meer dan normale gebruiksschade, zodat er plaats is om de afschrijving te bepalen met behulp van een taxatierapport als bedoeld in artikel 10, lid 8 Wet BPM. De omvang van de schade is evenmin in geschil en bedraagt € 1.173.
4.8.
De omvang van het waardedrukkende effect van de schade op de handelsinkoopwaarde van de auto, houdt partijen echter verdeeld.
4.9.
Belanghebbende stelt dat de schade voor 100% meegeteld moet worden, omdat de auto slechts 6.218 kilometer heeft gereden en 14 maanden oud is.
4.10.
De Inspecteur stelt dat herstel van de schade niet tot eenzelfde bedrag tot een waardestijging leidt, omdat bij het herstel ook de normale gebruiksschade wordt gerepareerd. Hij meent onder verwijzing naar het door hem ingebrachte taxatierapport van de DRZ dat met een percentage van 78% voldoende rekening is gehouden met de invloed van de schade op de waarde.
4.11.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat belanghebbende, die zich beroept op een vermindering, daarvan de bewijslast draagt. [2] Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat de waardevermindering gelijk is aan de aanwezige schade. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
4.12.
Met het door haar ingebrachte taxatierapport en de daarop gegeven toelichting is belanghebbende niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast, dat van een hoger percentage dan 78% moet worden uitgegaan. De enkele omstandigheid dat het een relatief jonge auto is met weinig verreden kilometers brengt niet met zich, dat reparatie van de schade tot een gelijk bedrag tot een waardestijging leidt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt, dat met de reparatie van de geconstateerde schade, vooral bestaande uit lakschade, niet voor een deel ook de normale gebruikssporen worden hersteld.
4.13.
Het Hof ziet dan ook geen aanleiding uit te gaan van een hoger percentage dan 78%.
Slotsom
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier. De beslissing is op 22 november 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R.F.C. Spek)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 23 november 2022.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AH9780
2.vgl. Hoge Raad 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1695, r.o. 2.3.4; Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.2.2