ECLI:NL:GHARL:2021:9984

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
200.285.544/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een kind ondanks psychiatrische problematiek van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een kind door de vader, ondanks de psychiatrische problematiek van de moeder. De vader had vervangende toestemming gevraagd om zijn kind te erkennen, omdat de moeder haar toestemming niet verleende. De moeder, die kampt met ernstige psychiatrische problemen, voerde aan dat erkenning door de vader haar belangen en die van het kind zou schaden. Het hof heeft de deskundigenrapportage van Verilabs in overweging genomen, waaruit bleek dat de vader de biologische vader is van het kind. Het hof oordeelde dat de belangen van de vader en het kind bij erkenning zwaarder wegen dan de belangen van de moeder bij niet-erkenning. De moeder had gesteld dat erkenning zou leiden tot een verslechtering van haar geestelijke gezondheid, maar het hof vond onvoldoende bewijs dat dit een reëel risico vormde. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel, die de vader vervangende toestemming had verleend voor de erkenning. De kosten van het DNA-onderzoek werden ten laste van de Rijkskas gesteld, aangezien beide ouders onvermogend zijn. De proceskosten werden door het hof toegewezen zoals gebruikelijk in verzoekschriftprocedures, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.544/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 239159)
beschikking van 21 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
blijkens de basisregistratie personen niet geregistreerd,
volgens het hoger beroepschrift wonende te [woonplaats1] en verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Wolff te Zwolle,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J.A. Bosch te Rotterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna nader te melden [de minderjarige] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Overijssel, locatie Zwolle.

1.Het geding in hoger beroep

Het hof verwijst naar zijn (tussen)beschikkingen van 11 februari 2021 en 15 juli 2021. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een deskundigenrapportage van Verilabs van 10 september 2021;
- een journaalbericht van de bijzondere curator van 16 september 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 21 september 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 30 september 2021 met bijlage(n).

2.De motivering van de beslissing

Vooraf
2.1
Verilabs heeft naar aanleiding van de opdracht van het hof zoals opgenomen in de (tussen)beschikking van 15 juli 2021 een DNA-verwantschapsonderzoek verricht. Uit de deskundigenrapportage zoals door Verilabs aan het hof toegezonden, blijkt dat praktisch bewezen is dat [verweerder] , geboren [in] 1990 te [plaats1] (Jemen), de biologische vader is van [de minderjarige] , geboren [in]
2019 te [plaats2] ).
2.2
In reactie op de deskundigenrapportage hebben de vader en de bijzondere curator het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 30 juli 2020 te bekrachtigen voor zover daarbij aan de vader vervangende toestemming is verleend om [de minderjarige] te erkennen. De moeder heeft het hof bericht dat zij haar standpunt ten aanzien van de erkenning door de vader handhaaft en zij verzoekt derhalve, onveranderd, de bestreden beschikking op dat punt te vernietigen en het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
2.3
Het hof is voldoende geïnformeerd en ziet aanleiding om de zaak nu op de stukken af te doen.
De erkenning
2.4
Het hof sluit zich, na eigen onderzoek, aan bij het oordeel van de rechtbank over de erkenning en neemt de motivering van de rechtbank hier over. Aanvullend overweegt het hof als volgt.
2.5
Op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan, voor zover hier van belang, de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon de verwekker is van het kind.
2.6
Gelet op de bevindingen van Verilabs als ook gelet op hetgeen de vader, de moeder en de bijzondere curator in de procedure naar voren hebben gebracht is voldoende aannemelijk geworden dat de vader de verwekker is van [de minderjarige] . Op basis daarvan geldt als uitgangspunt dat zowel [de minderjarige] als de vader er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang en de aanspraak van de vader op erkenning van [de minderjarige] moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en [de minderjarige] bij niet-erkenning.
Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind.
Wat betreft de belangen van het kind heeft de Hoge Raad aanvaard (zie Hoge Raad
16 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0032) dat van schade aan de belangen van het kind, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW, slechts sprake is, indien ten gevolge van de erkenning er voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft. Het enkele feit dat het kind (enige) weerslag zou ondervinden van de inbreuk die de erkenning maakt op zijn of haar gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als schade aan zijn of haar belangen.
2.7
Vast is komen te staan dat de moeder kampt met psychiatrische problematiek. Als gevolg daarvan is zij langdurig ontregeld geweest en is [de minderjarige] langere tijd uit huis geplaatst geweest. Met medische stukken is onderbouwd dat de moeder manisch-psychotisch is geweest, dat sprake is van een ernstig onderliggend trauma en de moeder onmiskenbaar een psychotische kwetsbaarheid houdt. Ook staat vast dat voor de problematiek waar de moeder mee kampt, behandeling is geïndiceerd.
2.8
De moeder stelt dat haar belang en het belang van [de minderjarige] bij niet-erkenning zwaarder wegen dan het belang van de vader bij erkenning van [de minderjarige] . Zij voert daartoe aan dat de oorzaak van haar problematiek is gelegen in het handelen van de vader. Zij beschuldigt hem van ernstige misdragingen jegens haar (en de toen nog ongeboren [de minderjarige] in haar buik). Bij erkenning is er daarom een behoorlijk risico aanwezig dat zij weer zodanig ontregeld raakt (psychotisch) dat de opvoedingsomgeving van [de minderjarige] wederom ernstig wordt bedreigd met mogelijk weer een uithuisplaatsing tot gevolg.
2.9
De vader betwist (gemotiveerd en onderbouwd met stukken) de door de moeder gestelde misdragingen. Hij is gehuwd en heeft een stabiel leven met zijn echtgenote en hun kinderen. De vader wil er ook zijn voor [de minderjarige] , zowel in sociaal als in financieel opzicht.
2.1
Net als de behandelaar van de moeder, wil het hof aannemen dat de beweringen van de moeder in ieder geval voor haar waar zijn. Echter daarmee is niets gezegd over het waarheidsgehalte van haar verhaal. In dat kader ziet het hof in hetgeen de moeder heeft aangevoerd geen reden om aan te nemen dat sprake is van een reëel risico dat de moeder
ten gevolge van een erkenningin een zodanig onevenwichtige toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is [de minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft. Ook uit de informatie van de behandelaar van de moeder kan die conclusie niet worden getrokken.
Bewijs en/of aanwijzingen dat de vader de veroorzaker is van de problematiek waar de moeder mee kampt, ontbreekt. Hetzelfde geldt voor de door de moeder gestelde (ernstige) misdragingen door de vader jegens haar. Het bezwaar van de moeder dat de naam van de vader bij de naam van [de minderjarige] een plek krijgt (in het gezagsregister) is niet zodanig zwaarwegend dat om die reden haar belang zwaarder moet wegen dan het belang van de vader bij erkenning van [de minderjarige] .
2.11
Wat betreft het belang van [de minderjarige] heeft de moeder ter zitting erkend dat zij het in zijn belang vindt dat hij een biologische vader heeft en ook contact met hem heeft. Positief is dat de moeder om die reden nu ook meewerkt aan contacten tussen [de minderjarige] en zijn biologische vader. Het hof vindt het, net als de bijzondere curator en ook de raad, dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij weet van wie hij afstamt en dat de juridische werkelijkheid zo veel mogelijk aansluit bij de biologische werkelijkheid.
2.12
Concluderend is hetgeen de moeder heeft aangevoerd onvoldoende om af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt dat zowel [de minderjarige] als de vader er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Deze belangen wegen zwaarder dat het belang van de moeder bij niet-erkenning. Hieruit volgt dat het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep zal afwijzen.
De kosten van Verilabs
2.13
Nu de moeder en de vader onvermogend zijn, ziet het hof aanleiding te beslissen dat de kosten van het onderzoek, ter hoogte van € 685,- inclusief btw, ten laste van ’s Rijks kas komen.
De proceskosten
2.14
De vader verzoekt de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep. Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt in verzoekschriftprocedures dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 30 juli 2020 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek door Verilabs, ter hoogte van € 685,- inclusief btw, ten laste van ’s Rijks kas zullen komen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en L. van Dijk, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 21 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.