In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de verhuurder, Stichting Mitros, voor schade die huurders, [appellant1 t/m 3], zouden hebben geleden door de aanwezigheid van asbest in hun huurwoning. De huurders hebben sinds 2001 een woning gehuurd van Mitros, waar in 2012 asbesthoudend materiaal is aangetroffen. Na verwijdering van het asbest hebben de huurders bij de rechtbank een verklaring voor recht gevorderd dat Mitros aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden en nog zullen lijden. De rechtbank heeft hun vorderingen afgewezen en de vorderingen van Mitros toegewezen, waarna de huurders in hoger beroep zijn gegaan.
In hoger beroep hebben de huurders hun vorderingen uitgebreid en 16 bezwaren tegen de eerdere beslissingen van de rechtbank aangevoerd. Het hof heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de huurders onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij schade hebben geleden als gevolg van de asbest. Het hof heeft vastgesteld dat er geen causaal verband is aangetoond tussen de aanwezigheid van asbest en de gestelde schade. De huurders hebben geen bewijs geleverd dat zij daadwerkelijk schade hebben geleden, noch dat er sprake is geweest van een onrechtmatige daad of tekortkoming van Mitros.
Het hof heeft de vorderingen van de huurders afgewezen en het vonnis van de rechtbank bevestigd. De huurders zijn veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 760,- aan griffierecht en € 2.228,- voor advocaatkosten. Het hof heeft het arrest openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.