ECLI:NL:GHARL:2021:9643

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
200.290.691
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek in hoger beroep over beëindiging onderhuurovereenkomst bedrijfsruimte en ontruiming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Vijlit Nederland B.V. tegen een verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland. Vijlit, huurder van een bedrijfsruimte, had een onderhuurovereenkomst met een niet verschenen geïntimeerde. De onderhuurovereenkomst werd opgezegd per 1 augustus 2020, maar de kantonrechter had geoordeeld dat niet was komen vast te staan dat de overeenkomst daadwerkelijk was opgezegd. Vijlit heeft in hoger beroep de vorderingen herhaald en het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen grotendeels toewijsbaar zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst op 1 augustus 2020 is geëindigd en heeft de geïntimeerde veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Daarnaast is de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 250,- per maand over de periode van 1 augustus 2020 tot aan de ontruiming. De vordering van Vijlit om zelf de ontruiming te bewerkstelligen is afgewezen, omdat dit wettelijk voorbehouden is aan de deurwaarder. Ook zijn de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en de kosten van beide instanties aan de geïntimeerde opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.290.691
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 8863048)
arrest van 12 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vijlit Nederland B.V.,
gevestigd te Zevenaar,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Vijlit,
advocaat: mr. J.W. Kobossen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde, niet verschenen,
hierna: [geïntimeerde] ,
niet verschenen.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van het verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 december 2020.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 18 februari 2021,
- het op 2 maart 2021 tegen [geïntimeerde] verleende verstek,
- de memorie van grieven (met producties).
2.2.
Vervolgens heeft Vlijlit de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
Vijlit stelt onder meer het volgende. Vijlit is huurder van de bedrijfsruimte aan de Industriestraat 14A te Zevenaar. Partijen zijn mondeling overeengekomen dat [geïntimeerde] vanaf 15 februari 2020 voor onbepaalde tijd een deel van de bedrijfsruimte ex artikel 7:230a BW onder zal huren van Vijlit. Partijen hebben een opzegtermijn van één maand en een huurprijs van € 250,- per maand (inclusief btw) afgesproken.
Op 10 juni 2020 heeft Vijlit per 1 augustus 2020 de huurovereenkomst opgezegd en de ontruiming aangezegd. [geïntimeerde] heeft het bericht met de opzegging ontvangen. De ontruimingsbescherming ex artikel 7:230a BW is op 1 oktober 2020 geëindigd. [geïntimeerde] heeft in die periode geen verzoek bij de kantonrechter ingediend tot verlenging van de ontruimingsbescherming, aldus nog steeds Vijlit.
3.2.
De kantonrechter heeft in het verstekvonnis de door Vijlit gevorderde verklaring voor recht dat de huurovereenkomst op 1 augustus 2020 is geëindigd afgewezen. Volgens de kantonrechter is niet komen vast te staan dat Vijlit de huurovereenkomst met [geïntimeerde] heeft opgezegd. Ook de door Vijlit gevorderde ontruiming en de gebruiksvergoeding vanaf 1 augustus 2020 tot aan de ontruiming heeft de kantonrechter afgewezen.
3.3.
Het hof overweegt als volgt. [geïntimeerde] is in hoger beroep wederom niet verschenen. Het hof zal de vorderingen van Vijlit grotendeels toewijzen, nu de vorderingen het hof, gelet op hetgeen Vijlit daaraan ten grondslag heeft gelegd, niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen en [geïntimeerde] de vorderingen niet heeft weersproken. Het hof zal voor recht verklaren dat de huurovereenkomst op 1 augustus 2020 is geëindigd en [geïntimeerde] veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. Daarnaast zal [geïntimeerde] worden veroordeeld om een gebruiksvergoeding van € 250,- per maand te betalen over de periode van 1 augustus 2020 tot aan het tijdstip dat hij het gehuurde heeft ontruimd en opgeleverd.
3.4.
De door Vijlit gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf en zo nodig met hulp van de politie te doen bewerkstelligen, zal worden afgewezen. Uit artikel 556 lid 1 Rv volgt namelijk dat het uitvoeren van een gedwongen ontruiming is voorbehouden aan de deurwaarder. Vijlit mag dus niet zelf een gedwongen ontruiming bewerkstelligen, ook niet met hulp van de politie. De deurwaarder kan bij de ontruiming zo nodig de hulp van de politie inroepen. Daarvoor heeft hij geen rechterlijke machtiging nodig. Die bevoegdheid ontleent de deurwaarder namelijk rechtstreeks aan de wet, zie artikel 557 Rv jo artikel 444 Rv.
3.5.
Verder zullen de door Vijlit gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen. Deze vordering komt het hof ongegrond voor. Vijlit heeft haar vordering namelijk niet onderbouwd. Zij heeft niet toegelicht welke buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, heeft geen concreet bedrag gevorderd en heeft de vordering evenmin opgenomen in het petitum van de inleidende dagvaarding, waarnaar zij in hoger beroep verwijst.

4.De slotsom

4.1.
Het hoger beroep slaagt grotendeels. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en beslissen zoals hierna vermeld.
4.2.
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure bij de kantonrechter aan de zijde van Vijlit zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 86,85
- griffierecht
€ 124,-
totaal verschotten €
210,85
- salaris advocaat € 180,- (1 punt x kantontarief ad € 180,- per punt).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Vijlit zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 87,61
- griffierecht
€ 772,-
totaal verschotten € 859,61
- salaris advocaat € 1.114,- (1 punt x appeltarief II).

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 december 2020 en doet opnieuw recht;
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen partijen op 1 augustus 2020 is geëindigd;
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen drie dagen na betekening van dit arrest het gehuurde met alle zich daarin bevindende personen en goederen te verlaten en te ontruimen, onder afgifte van de sleutels en hetgeen daartoe verder behoort ter vrije en algehele beschikking van Vijlit te stellen, alles op kosten van [geïntimeerde] ;
veroordeelt [geïntimeerde] om over de periode van 1 augustus 2020 tot aan het tijdstip dat hij het gehuurde heeft ontruimd en opgeleverd tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Vijlit een gebruiksvergoeding te betalen van € 250,- per maand;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Vijlit wat betreft de procedure bij de kantonrechter vastgesteld op € 210,85 voor verschotten en op € 180,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 859,61 voor verschotten en op € 1.114,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.P. Giesen, M.P.C.J. van Bavel en G.R. den Dekker en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2021.