In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van onroerende zaken van belanghebbende, een B.V. De zaak betreft de waardering van verschillende werk- en kantoorruimten voor het kalenderjaar 2019, vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld en de bezwaren van belanghebbende tegen deze waarderingen waren eerder door de rechtbank Midden-Nederland ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de heffingsambtenaar een verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de zitting op 15 september 2021 heeft belanghebbende zijn standpunten toegelicht, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarden niet te hoog had vastgesteld. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende, waaronder de invloed van de coronacrisis op de waarde, verworpen en bevestigd dat de waarderingen in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.